[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 december 2007, 06/1122 (hierna: de aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 22 mei 2009
Namens appellante stelde mr. J. Dijkman, advocaat te Almelo, hoger beroep in en bracht twee maal een nader stuk in het geding.
Het Uwv voerde verweer en reageerde schriftelijk op het eerste door appellante ingebrachte nadere stuk.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 10 april 2009, waar het Uwv niet verscheen en appellante zich liet bijstaan door mr. Dijkman.
1. Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van 4 augustus 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft appellant zijn besluit van 11 maart 2005 tot de beëindiging van de WAO-uitkering van betrokkene per 12 mei 2005. Weliswaar kan zij om medische redenen haar eigen werk niet meer doen, maar met gangbare arbeid kan zij volgens het Uwv ongeveer 93% verdienen van haar loon als full time supermarktcassiere.
2. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 4 augustus 2006, maar liet de rechtsgevolgen van dat besluit in stand.
3. Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het besluit van 4 augustus 2006. Het belangrijkste discussiepunt tussen partijen is of de rechtbank terecht doorslaggevende betekenis toekent aan de op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts door de psychiater A.C.M. Kleinsman op 19 juli 2006 uitgebrachte expertise tegenover de andersluidende opvatting van de verzekeringsarts E.H. Groenewegen, die op verzoek van appellante een rapport uitbracht.
4. Anders dan het Uwv meent, is Kleinsman, net als Groenewegen, een partijdeskundige. Dat weerhoudt de Raad niet de aangevallen uitspraak en de overwegingen te onderschrijven. Anders dan Groenewegen, onderzocht Kleinsman appellante zelf en Kleinsman motiveert inzichtelijk en consistent zijn, binnen het bereik van zijn specialistische deskundigheid getrokken conclusies. Groenewegen beschikte ten tijde van zijn rapport niet over het rapport van Kleinsman. Kleinsman steunt de opvatting van de (bezwaar-)verzekeringsarts dat een duurbeperking niet langer nodig is, terwijl Groenewegen zonder steun in de informatie van de appellante behandelende artsen zijn andersluidende opvatting onderbouwt met het aan het specialisme van Kleinsman ontleende argument dat appellante in een fragiel psychisch evenwicht verkeert.
5. De Raad heeft onvoldoende reden tot twijfel aan de juistheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende medische beoordeling. Hij ziet daarom geen reden om een deskundige in te schakelen.
6. De geschiktheid van de functies is door het Uwv afdoende toegelicht.
7. De Raad ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009.