[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 november 2007, 07/530 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helden (hierna: College)
Datum uitspraak: 19 mei 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2009. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door S.R. Schipperheijn, werkzaam bij de gemeente Helden.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Bij de aanvraag is aangegeven dat de door appellant in België gevoerde onderneming failliet is verklaard. Bij brief van 25 oktober 2006 heeft het College appellant verzocht voor 2 november 2006 nadere gegevens te verstrekken. Daarbij is er op gewezen dat het geen gevolg geven aan het verzoek leidt tot het buiten behandeling laten van de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.2. Blijkens een ambtelijk rapport van 9 november 2006 heeft appellant verzocht om verlenging van de hersteltermijn met twee dagen. Appellant heeft op 6 november 2006 de gevraagde gegevens slechts ten dele overgelegd. In de rapportage is aangegeven dat het bij de ontbrekende stukken gaat om stukken die appellant zelf, zonder tussenkomst van de curator, had kunnen overleggen. Deze stukken betreffen (onder meer) de woonsituatie in Maasmechelen, uitschrijving uit het register van de Kamer van Koophandel in Nederland en België en het faillissementsvonnis.
1.3. Bij besluit van 14 november 2006 heeft het College de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld.
1.4. Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 14 november 2006 ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 februari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat hij de gevraagde gegevens niet tijdig kon aanleveren, omdat hij daarvoor afhankelijk was van onder meer een buitenlandse curator. Naar zijn mening heeft het College met deze - binnen de hersteltermijn aangegeven - afhankelijkheid onvoldoende rekening gehouden door de hersteltermijn slechts met twee dagen te verlengen. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij destijds had aangedrongen op verlenging van de hersteltermijn met meer dan twee dagen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bepaalt, voor zover van belang, dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Niet in geschil is dat de gevraagde gegevens nodig waren voor een goede beoordeling van de aanvraag. Met de rechtbank en het College stelt ook de Raad vast dat appellant eerst in zijn pleitnotitie van 24 augustus 2007 heeft aangegeven dat hij slechts onder protest de verlenging van de hersteltermijn met twee dagen heeft geaccepteerd terwijl hij op dat moment al wist dat de verlengde termijn niet voldoende zou zijn voor verstrekking van de gevraagde gegevens. Voor deze stelling heeft appellant - ook in hoger beroep - geen bewijs aangedragen. De Raad houdt het er dan ook voor dat appellant zelf om verlenging van de termijn met twee dagen heeft gevraagd, zoals aangegeven in de rapportage van 9 november 2006. Het College mocht er derhalve ten tijde van de beoordeling op bezwaar van uitgaan dat de verlengde termijn toereikend was voor verstrekking van de gevraagde gegevens.
4.3. Vaststaat dat appellant niet alle door het College gevraagde gegevens binnen de verlengde termijn heeft ingeleverd. Ter zitting van de Raad heeft appellant aangegeven dat de overschrijding van die termijn met name verband hield met het verkrijgen van een afschrift van het faillissementsvonnis door de curator in België. Niet valt evenwel in te zien dat appellant uitsluitend op deze curator was aangewezen ter verkrijging van een afschrift van dit vonnis, terwijl bovendien vaststaat dat het vonnis aan appellant in persoon was betekend.
4.4. Gelet op het voorgaande was het College bevoegd om toepassing te geven aan de in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en H.C.P. Venema en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2009.