ECLI:NL:CRVB:2009:BI5921

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6741 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belanghebbendheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die zich als belanghebbende beschouwde in een geschil over de toekenning van een toelage aan een andere belanghebbende. De appellant, die in het verleden als gemeentesecretaris had opgetreden, stelde dat hij een toezegging had gedaan aan de belanghebbende en dat de rechtbank ten onrechte had geconcludeerd dat hij niet namens het college had gesproken. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet rechtstreeks in zijn belang werd getroffen door de beslissing van de rechtbank, die de weigering van het college om de toelage toe te kennen in stand had gelaten. De Raad benadrukte dat het gevoel van betrokkenheid van de appellant niet voldoende was om hem als belanghebbende aan te merken in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor was het hoger beroep niet-ontvankelijk, en de Raad besloot zonder verder onderzoek.

Uitspraak

Uitspraak
08/6741 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 juli 2008, 07/2067 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Belanghebbende], wonende te [woonplaats], (hierna: belanghebbende),
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] (hierna: college)
Datum uitspraak: 29 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 27 maart 2007 heeft het college de toekenning van een toelage in het kader van de Regeling ter bevordering van de externe mobiliteit aan belanghebbende geweigerd. Het bezwaar hiertegen heeft het college bij besluit van 25 juli 2007 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dit besluit van 25 juli 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 18 van de Beroepswet kan - voor zover hier van belang - een belanghebbende bij de Centrale Raad van Beroep hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als hier aan de orde. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder een belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2. Appellant heeft gesteld dat hij als belanghebbende kan worden aangemerkt, nu de zaak handelt over een toezegging die hij in zijn toenmalige functie van gemeentesecretaris aan belanghebbende heeft gedaan en de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij niet namens het college heeft gesproken. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij ten overstaan van de rechtbank een verklaring heeft afgelegd over onder meer het niet beschikbaar zijn van een passende of geschikte functie voor belanghebbende. De rechtbank heeft volgens appellant op foutieve gronden geconcludeerd dat een dergelijke functie voor belanghebbende wel beschikbaar zou zijn en daarop zijn conclusie gebaseerd dat belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vertrekpremie.
3. De Raad overweegt dat niet gezegd kan worden dat appellant rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door het bij de aangevallen uitspraak in stand gelaten besluit, waarbij de weigering om belanghebbende een toelage toe te kennen is gehandhaafd. Dat appellant zich op het standpunt stelt dat hij aan belanghebbende een toezegging inzake de toelage heeft gedaan en namens het college sprak, maakt dit niet anders. Dit betekent dat appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende, in de zin van artikel 1:2 van de Awb, bij dat besluit. Hieruit volgt dat ingevolge artikel 18 van de Beroepswet hoger beroep niet openstond voor appellant. Uit hetgeen appellant hieromtrent heeft aangevoerd, kan slechts worden afgeleid dat appellant zich niet met de aangevallen uitspraak kan verenigen, maar de Raad wijst erop dat een louter subjectief gevoel van sterke betrokkenheid bij een (door een uitspraak van de rechtbank in stand gelaten) bestuursbesluit, hoe sterk dat gevoel ook is, niet voldoende is om te kunnen spreken van een rechtstreeks betrokken belang.
4. Het hoger beroep is derhalve niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek wordt beslist zoals hierna in rubriek III is aangegeven.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009.
(get) M.C. Bruning.
(get) P.W.J. Hospel.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
HD