ECLI:NL:CRVB:2009:BI5282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-288 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 mei 2009 uitspraak gedaan. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 22 juni 2006, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd herzien van 65-80% naar 25-35%. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant stelde dat de beslissing niet op een deugdelijke medische grondslag berustte.

Tijdens de zitting op 10 april 2009 heeft appellant zich laten bijstaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv niet aanwezig was. Appellant voerde aan dat de rapportages van de revalidatiearts en revalidatiepsycholoog aantoonden dat zijn belastbaarheid onjuist was ingeschat. De Raad overwoog echter dat de overgelegde rapportages geen nieuwe gezichtspunten boden en dat de eerdere oordelen van de rechtbank niet onjuist waren. De Raad concludeerde dat appellant op 21 augustus 2006 in staat was de voorgehouden functies te vervullen, en dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beschikbare gegevens voldoende steun boden voor de conclusie dat appellant medisch gezien in staat was om te werken. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter en A.L. de Gier als griffier.

Uitspraak

08/288 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 26 november 2007, 07/185 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 22 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep in gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 10 april 2009. Appellant is verschenen en heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde voornoemd. Het Uwv is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 juni 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, met ingang van 21 augustus 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 5 januari 2007 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 5 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bestreden beslissing berust op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag.
2.2. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts niet onzorgvuldig is geweest. Evenmin is gebleken dat het Uwv de beperkingen van appellant niet juist heeft vastgesteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat het Uwv op goede gronden heeft geconcludeerd dat geen reden bestaat tot het aannemen van een urenbeperking.
2.3. De rechtbank heeft ten aanzien van de door de arbeidsdeskundige geduide functies, die ook door de bezwaararbeidsdeskundige als passend zijn beschouwd, overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op de datum in geding in staat geacht kon worden de functies te vervullen.
3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de bestreden beslissing niet berust op een deugdelijke medische grondslag. Voorts is er ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Verder is appellant van mening dat de geduide functies niet naar behoren door hem kunnen worden vervuld.
3.2. Appellant heeft rapportages van revalidatiearts K. Vlaanderen van 2 april 2008 en revalidatiepsycholoog O. Lof van maart 2008 overgelegd, waaruit zou blijken dat betrokkene meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Daarnaast is erop gewezen dat op 22 januari 2008 een revalidatie dagbehandeling is gestart, waarin mogelijk meer inzicht zal worden verkregen over de belastbaarheid van appellant.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met de stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het oordeel van de rechtbank.
4.3. De overgelegde rapportages bieden naar het oordeel van de Raad geen aanknopingspunten voor het standpunt dat de belastbaarheid van appellant onjuist is ingeschat. Dat geldt ook voor het gegeven dat appellant op 22 januari 2008 – ruim na de beëindigingsdatum – een revalidatiebehandeling is gaan volgen. Voor het benoemen van een deskundige ziet de Raad geen aanleiding.
4.4. De Raad is tot het oordeel gekomen dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden om te oordelen dat betrokkene op 21 augustus 2006 op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten in staat moet worden geacht de voorgehouden functies te vervullen. De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
4.5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en R.C. Stam als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
MH