ECLI:NL:CRVB:2009:BI5274

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1987 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning financiële tegemoetkoming voor rolstoeltaxivervoer en declaratieverplichting onder de Wmo

In deze zaak gaat het om de toekenning van een financiële tegemoetkoming voor de meerkosten van rolstoeltaxivervoer ten opzichte van gewoon taxivervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante, die een rolstoelgebruiker is, had eerder een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond had haar een financiële tegemoetkoming van € 35,93 per maand toegekend, maar dit werd later verhoogd naar € 45,-- per maand. Echter, aan appellante werd een declaratieverplichting opgelegd, wat in strijd bleek te zijn met de waarborg van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat deze verplichting niet was opgelegd onder de Wvg en dat het besluit van het College derhalve vernietigd moest worden. De Raad heeft het College opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante, waarbij de rechten die bestonden onder de Wvg gerespecteerd moeten worden. De uitspraak werd gedaan op 6 mei 2009, na een proces dat begon met een hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond.

Uitspraak

08/1987 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 maart 2008, 07/884 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, (hierna: College).
Datum uitspraak: 6 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft P.J. Reeser, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd stukken ingezonden.
Namens appellante zijn een nadere memorie en nadere stukken ingediend.
Het geding is behandeld op de zitting van 18 juni 2008. Voor appellante zijn verschenen Reeser en [echtgenoot], haar echtgenoot. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W.J.M. Peters, werkzaam bij Stimulansz, en
drs. C.R.A.C. Dreessen, werkzaam bij de gemeente Roermond. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil bij te leggen door middel van mediation.
Partijen hebben de Raad bericht dat de mediation niet het gewenste resultaat heeft gehad.
De mondelinge behandeling is hervat op de zitting van 25 maart 2009. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak nr. 07/3811 WVG. Voor appellante zijn verschenen Reeser en [echtgenoot]. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. Peters en drs. Dreessen. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn beide zaken weer gesplitst. In deze zaak wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de feiten wordt verwezen naar de partijen bekende uitspraak van de Raad van 2 augustus 2006, LJN AY6884.
1.2. Appellante heeft op 6 juli 2001 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een vervoersvoorziening aangevraagd in de vorm van aanpassing van een nog aan te schaffen auto.
1.3. Het College heeft de aangevraagde voorziening bij besluit van 22 februari 2002 afgewezen op de grond dat een financiële tegemoetkoming in de kosten van een rolstoeltaxi voor appellante de goedkoopste adequate voorziening is. Aan appellante is een financiële tegemoetkoming toegekend van € 35,93 per maand (2001).
1.4. Het College heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 februari 2002 bij besluit van 30 mei 2002 ongegrond verklaard.
1.5. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 30 mei 2002 bij uitspraak van 3 december 2002, reg.nr. 02/733 gegrond verklaard en het besluit van 30 mei 2002 vernietigd.
1.6. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van 3 december 2002 bij uitspraak van 2 augustus 2006, LJN AY6884, bevestigd met verbetering van gronden en het College opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van zijn uitspraak.
2.1. Het College heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 februari 2002 bij besluit van 10 oktober 2006, zoals aangevuld bij brief van 9 november 2006, gegrond verklaard en de financiële tegemoetkoming voor de meerkosten rolstoeltaxivervoer nader vastgesteld op € 43,06 per maand in de jaren 2001 en 2002 en € 45,-- per maand vanaf
1 januari 2003. Het College is bij het bepalen van de meerkosten van rolstoeltaxivervoer ten opzichte van gewoon taxivervoer uitgegaan van een vervoersbehoefte van 2000 km per jaar waarop 780 km per jaar in mindering wordt gebracht, omdat appellante gebruik kan maken van een elektrische rolstoel. Bij de berekening van de kosten van een rolstoeltaxi is uitgegaan van een kilometertarief van € 2,10. Op dat tarief is een besparingsbijdrage van € 0,10 per km in mindering gebracht, omdat appellante zich de kosten van openbaar vervoer bespaart. Voor het rolstoelvervoer is verder uitgegaan van een starttarief van € 7,81 per rit. Bij de berekening van de kosten van een gewone taxi is het College uitgegaan van een kilometertarief van € 1,82, een besparingsbijdrage van € 0,10 per kilometer en een starttarief van € 4,79 per rit. De berekeningen van het College zijn gebaseerd op de aanname dat appellante 94 ritten per jaar maakt waarvoor het starttarief verschuldigd is.
3.1. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 10 oktober 2006 bij uitspraak van 17 mei 2007, 06/2038 ongegrond verklaard. Naar deze uitspraak wordt verwezen.
3.2. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van 17 mei 2007. Op dit hoger beroep is heden onder reg.nr. 07/3811 WVG separaat uitspraak gedaan.
4.1. Het College heeft bij brief van 15 februari 2007 kennis gegeven van zijn ambtshalve genomen besluit om aan appellante op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) met ingang van 1 januari 2007 een financiële tegemoetkoming te verstrekken voor de meerkosten van rolstoeltaxivervoer ten opzichte van gewoon taxivervoer ten bedrage van € 45,-- per maand. Aan appellante is op grond van het Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning Roermond met ingang van 1 maart 2007 een declaratieverplichting opgelegd. Het besluit is voor het overige inhoudelijk gelijk aan het besluit van 10 oktober 2006, zoals aangevuld bij brief van 9 november 2006.
4.2. Het College heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 februari 2007 bij besluit van 13 juni 2007 ongegrond verklaard.
4.3. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 13 juni 2007 bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard en dat besluit vernietigd wegens onzorgvuldige voorbereiding en ondeugdelijke motivering. Tevens heeft zij bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
4.4. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
De gronden van het hoger beroep zijn inhoudelijk gelijk aan die van het hoger beroep in de zaak met reg.nr. 07/3811 WVG.
4.5. De gronden van het verweer van het College zijn gelijk aan die in de zaak met reg.nr. 07/3811 WVG.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. Artikel 40 van de Wmo luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De Wet voorzieningen gehandicapten wordt ingetrokken, met dien verstande dat: (…)
c. andere rechten en verplichtingen (…) die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet met betrekking tot een beschikking waarbij op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten een voorziening is verleend, blijven gelden gedurende de looptijd van de beschikking, doch ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van deze wet; (…)”.
5.2. De Raad stelt op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vast dat het College met het besluit van 15 februari 2007, zoals gehandhaafd bij besluit van 13 juni 2007, beoogd heeft om de aanspraak van appellante op een vervoersvoorziening ingevolge de Wvg, zoals die op 1 januari 2007 bestond, een nieuwe wettelijke basis te geven. De Raad stelt tevens vast dat aan appellante bij die besluiten - anders dan onder de Wvg - een declaratieverplichting is opgelegd.
5.3. De Raad is van oordeel dat het besluit van 13 juni 2007 in strijd komt met de waarborg van artikel 40, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wmo door aan appellante een declaratieverplichting op te leggen die onder de Wvg niet was opgelegd.
5.4. Dit betekent dat het besluit van 13 juni 2007 wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd. Nu de aangevallen uitspraak op geheel andere, minder ver strekkende gronden berust, dient ook die uitspraak te worden vernietigd, behoudens voor zover het betreft de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
5.5. Het vorenstaande betekent verder dat het College binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak. Het College zal daarbij de rechten die bestonden onder de Wvg, zoals nader gespecificeerd in de tussen partijen gewezen uitspraak van heden met reg.nr. 07/3811 WVG, moeten respecteren.
6. De Raad veroordeelt het College tot vergoeding van proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 80,50 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. De Raad heeft een wegingsfactor van 0,25 aangewezen geacht vanwege het verband in hoger beroep met de zaak met reg. nr. 07/3811 WVG.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover het betreft proceskosten en griffierecht;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 13 juni 2007;
Draagt het College op binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het College tot vergoeding van de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 80,50;
Bepaalt dat de gemeente Roermond het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,--vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en C.G. Kasdorp als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009.
(get.) R.M. van Male
(get.) J. Waasdorp
IJ