ECLI:NL:CRVB:2009:BI5258

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6534 WAO + 09/1684 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot verhoging WAO-uitkering en herziening WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) gegrond verklaarde. Het Uwv had geweigerd de WAO-uitkering van appellant te verhogen, die was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. De rechtbank vernietigde dit besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Appellant stelde dat hij door zijn gezondheid niet in staat was om arbeid te verrichten en dat er ten onrechte geen urenbeperking was toegepast in verband met zijn psychische klachten.

Tijdens de zitting op 6 maart 2009 werd duidelijk dat het Uwv een functie had geschrapt vanwege een opleidingseis waaraan appellant niet voldeed. De Raad voor de Rechtspraak besloot om het onderzoek te schorsen en het Uwv de gelegenheid te geven om een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige in te dienen. Op 10 april 2009 vond een vervolgzitting plaats, maar appellant was niet aanwezig.

De Raad oordeelde dat het Uwv met het nieuwe besluit van 20 maart 2009 niet volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellant. De Raad stelde vast dat de medische gronden van het beroep tegen het besluit 2, dat op dezelfde medische beoordeling steunt als besluit 1, niet voldoende onderbouwd waren. De Raad concludeerde dat het beroep tegen besluit 2 ongegrond was, maar dat het beroep tegen besluit 1 gegrond verklaard moest worden, waardoor de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd werd. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 805,--.

Uitspraak

07/6534 WAO + 09/1684 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 oktober 2007, 06/852 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 22 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2009 waar voor appellant is verschenen zijn gemachtigde en waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
De Raad heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst.
Het Uwv heeft vervolgens een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst ingestuurd en een nieuwe beslissing op bezwaar (hierna: het bestreden besluit 2) genomen, gedateerd 20 maart 2009.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 10 april 2009, waarbij voor appellant -met voorafgaand bericht- niemand is verschenen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door A.P. Prinsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 5 september 2005 heeft het Uwv geweigerd om de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% ingaande 7 april 2005, te verhogen.
1.2. Bij beslissing op bezwaar van 26 januari 2006 (hierna: het besluit 1) is het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten.
2.2. De rechtbank heeft de medische grondslag van besluit 1 onderschreven. Zij heeft zich ook kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag van dat besluit, maar omdat de passendheid van de geselecteerde functies pas in de loop van de procedure voldoende is toegelicht, heeft de rechtbank het bestreden besluit 1 wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd.
3.1. In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij meent dat hij vanwege zijn gezondheidstoestand niet in staat was tot het verrichten van arbeid, met name de voorbeeldfuncties die hem door de arbeidsdeskundige zijn voorgehouden bij de herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Voorts meent hij dat in verband met zijn psychische klachten ten onrechte geen urenbeperking is toegepast.
3.2. Daags voor de zitting op 6 maart 2009 heeft het Uwv laten weten dat één van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet wordt gehandhaafd vanwege een daarin geldende opleidingseis waaraan appellant niet kan voldoen. Ter zitting heeft appellants gemachtigde vervolgens nog gewezen op de actualiseringsdata van de resterende functies, alsook zijn reeds in eerdere instanties naar voren gebrachte stelling dat het maatmanloon te laag is vastgesteld herhaald.
3.3. De zitting is geschorst teneinde het Uwv in de gelegenheid te stellen een arbeidsdeskundige nog op deze arbeidskundige punten te laten reageren.
3.4. Bij brief van 19 maart 2009 heeft het Uwv, op basis van een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige G.J.W. van der Hulst van 13 maart 2009, aan de Raad medegedeeld dat de Sbc-codes waarop is geschat worden gehandhaafd, maar dat daaruit, omdat er andere functienummers worden gebruikt, een gewijzigd arbeidsongeschiktheid-percentage volgt. Met besluit 2 is appellants uitkering ingaande 7 april 2005 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3.5. In een reactie heeft appellants gemachtigde laten weten zijn bezwaren tegen de beslissingen van het Uwv, zowel medisch als arbeidskundig, te handhaven.
4.1. De Raad ziet aanleiding om, onder toepassing van het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb, bij de behandeling van het hoger beroep tevens een oordeel te geven over het besluit van 20 maart 2009, nu met dit nadere besluit wederom niet geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant.
4.2. Nu met het besluit 2 het besluit 1 niet onverkort is gehandhaafd, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Het beroep dient gegrond verklaard te worden en het besluit 1 dient te worden vernietigd.
5.1. Wat betreft de medische gronden van het beroep tegen het besluit 2, dat op dezelfde medische beoordeling steunt als besluit 1, verwijst de Raad naar het oordeel daarover van de rechtbank en stelt hij zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak. Hetgeen in hoger beroep namens appellant is aangevoerd is verder niet onderbouwd met nadere medische gegevens, en biedt de Raad onvoldoende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van een nader medisch onderzoek.
5.2. Wat betreft de arbeidskundige kant van de schatting overweegt de Raad dat de beschikbare gegevens voldoende steun bieden om te oordelen dat appellant op de in geding zijnde datum op medische gronden naar objectieve maatstaf gemeten in staat moet worden geacht de hem door de bezwaararbeidsdeskundige Van der Hulst voorgehouden functies te vervullen.
5.3. De Raad stelt vast dat nu hantering van het door appellants gemachtigde bepleite hogere maatmanloon niet leidt tot indeling in een andere dan de voor hem uiteindelijk vastgestelde arbeidsongeschiktheidsklasse, deze grief verder geen bespreking behoeft.
6. De conclusie is dat het beroep tegen besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard.
7. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens de daarin gegeven beslissingen ten aanzien van vergoeding van griffierecht en proceskosten;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 805,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 106,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.L. de Gier.
JL