[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 oktober 2007, 07/505 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2009
Namens appellant heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, hoger beroep in gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2008. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde mr. Van Zundert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F. Snatager.
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als beveiligingsbeambte. Op 8 juli 2004 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 12 januari 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv – beslissend op bezwaar – zijn besluit van 27 september 2006 gehandhaafd, waarbij is geweigerd aan appellant met ingang van 6 juli 2006 een uitkering toe te kennen ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum is vastgesteld op minder dan 35%.
2. De rechtbank heeft het beroep – op de in de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen – ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunten herhaald en betoogd dat hij (met name) psychisch meer beperkingen heeft voor het verrichten van arbeid dan waarvan het Uwv is uitgegaan; appellant acht zich met name aangewezen op een urenbeperking. Volgens appellant hecht de rechtbank ten onrechte meer waarde aan de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts dan aan de resultaten van het psychodiagnostisch onderzoek van 6 juni 2006 van psycholoog C.H.J. Stevens op basis waarvan volgens appellant een urenbeperking zou moeten worden aangenomen. Appellant heeft voorts zijn stelling herhaald dat uitgegaan moet worden van een eerdere ziektedag dan 8 juli 2004 en dat in het bestreden besluit ten onrechte is voorbijgegaan aan het feit dat de primaire beslissing gebaseerd was op een andere grondslag, te weten het niet voldoen aan het criterium van 104 weken ziekte. Het Uwv had het primaire besluit dan ook moeten herroepen en een correctiebeslissing moeten afgeven.
4.1. De Raad stelt in dit verband vast dat appellant – evenals in de uitspraak van de Raad van 21 februari 2008, LJN BC5115, in een procedure over de dagloonvastelling in het kader van de Ziektewet is overwogen – ook thans niet aannemelijk heeft gemaakt dat er wat betreft de eerste arbeidsongeschiktheidsdag uitgegaan moet worden van een eerdere datum dan 8 juli 2004.
4.2. Met betrekking tot het feit dat het besluit van 27 september 2006 was gebaseerd op het niet voldoen aan het criterium van 104 weken arbeidsongeschiktheid overweegt de Raad dat het Uwv in het kader van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden is tot een volledige heroverweging van het primaire besluit. Het Uwv mag daarbij een nadere motivering aan zijn besluit ten grondslag leggen. Nu het besluit op bezwaar – evenals het primaire besluit – een weigering inhield van de WIA-uitkering per 6 juli 2006 bestond er naar het oordeel van de Raad voor het Uwv geen aanleiding het primaire besluit te herroepen.
4.3. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat geen aanleiding bestaat het Uwv niet te volgen in diens standpunt dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in voldoende mate rekening is gehouden met zijn beperkingen. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gegeven overwegingen en maakt deze tot de zijne. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij meer dan wel anders beperkt is dan door het Uwv is aangegeven dan wel dat hij aangewezen zou zijn op een urenbeperking.
4.4. De Raad volgt de rechtbank ook in haar oordeel dat de schatting arbeidskundig voldoende is onderbouwd. De bezwaararbeidsdeskundige heeft voldoende toegelicht dat de belasting in de geselecteerde functies blijft binnen de mogelijkheden van appellant.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.
(get.) T.J. van der Torn.