[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juni 2007, 06/3449 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2009
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 22 april 2008 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar van dezelfde datum overgelegd.
Bij brief van 16 mei 2008 heeft mr. De Jonge namens appellante het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft geen aanleiding gezien tot het voeren van verweer.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
1. Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2.1. Appellante heeft zich op 8 februari 2006 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld. Bij besluit van 8 mei 2006 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij met ingang van 5 mei 2006 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 24 juli 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 mei 2006 ongegrond verklaard.
2.2. Het Uwv heeft appellante met ingang van 28 oktober 2003 alsnog in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij de gewijzigde beslissing op bezwaar van 22 april 2008 heeft het Uwv het besluit van 5 mei 2006 (lees: 8 mei 2006) herroepen en bepaald dat appellante met ingang van 8 februari 2006 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de ZW aangezien appellante met ingang van 28 oktober 2003 al een volledige WAO-uitkering ontvangt.
3. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellante is gericht tegen de aangevallen uitspraak waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op en na 5 mei 2006 geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de ZW. De Raad is van oordeel dat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 22 april 2008 niet geheel of gedeeltelijk is tegemoet gekomen aan hetgeen appellante in hoger beroep heeft gesteld. Daarbij overweegt de Raad dat ook het besluit van 22 april 2008 inhoudt dat aan appellante geen ziekengeld wordt toegekend. Dat die weigering berust op een andere grond dat neergelegd in het besluit van 24 juli 2006, brengt niet mee dat het Uwv is tegemoetgekomen aan appellante als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
4. Hetgeen onder 3 is overwogen leidt tot de conclusie dat het verzoek om een proceskostenveroordeling afgewezen dient te worden.
De Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.