ECLI:NL:CRVB:2009:BI4996

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4766 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het recht op ziekengeld na beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 mei 2009 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.C.W.G.M. Janssens, stelde dat zij op lichamelijke en psychische gronden niet in staat was om haar werk als productiemedewerkster te verrichten. Het Uwv had echter geconcludeerd dat appellante per 31 januari 2003 niet arbeidsongeschikt was, en dat het recht op ziekengeld per die datum terecht was beëindigd.

De Raad oordeelt dat het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts L. Greveling naar de arbeidsongeschiktheid van appellante zorgvuldig is uitgevoerd. De bezwaarverzekeringsarts had informatie ingewonnen van de huisarts en de verloskundige, en had appellante zelf onderzocht. Hij concludeerde dat de rugklachten van appellante niet voldoende waren gedocumenteerd en dat er geen reden was om aan te nemen dat haar klachten verband hielden met haar zwangerschap. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de arbeidsongeschiktheid van appellante.

De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten, zoals vermeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan in het openbaar, met de griffier T.J. van der Torn aanwezig.

Uitspraak

08/4766 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 juli 2008, 07/2649 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.C.W.G.M. Janssens, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een uitgebreide weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 2 augustus 2006, 04/5902 ZW. Daarin heeft de Raad onder meer geoordeeld dat het Uwv zich, teneinde de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Ziektewet (ZW) vast te stellen, alsnog een beeld diende te vormen van de gezondheidstoestand van appellante op en na 31 januari 2003, waarbij medische informatie uit de behandelend sector - die destijds niet is ingewonnen - wellicht inzicht zou kunnen geven. De Raad heeft daarbij, onder meer, aan het Uwv opdracht gegeven tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar met inachtneming van zijn uitspraak.
1.2. Ter uitvoering van de onder 1.1 genoemde uitspraak van de Raad heeft het Uwv op 8 mei 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen (hierna: bestreden besluit) waarbij, onder verwijzing naar rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige en de bezwaarverzekeringsarts, het standpunt is gehandhaafd dat appellante op 31 januari 2003 niet arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 19 ZW en dat het recht op ziekengeld per genoemde datum daarom diende te worden beëindigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke arbeidsongeschiktheid van appellante voor haar eigen werk als productiemedewerkster op en na de datum van 31 januari 2003 en dat daarmee op juiste wijze uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de Raad van 2 augustus 2006.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij op lichamelijke en psychische gronden niet in staat is tot het verrichten van haar arbeid als productiemedewerkster en dat het Uwv op basis van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen sprake meer zou zijn van arbeidsongeschiktheid op 31 januari 2003.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. Daaruit blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts L. Greveling blijkens zijn rapportage van 3 mei 2007 onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke arbeidsongeschiktheid van appellante voor haar eigen werk als productiemedewerkster per 31 januari 2003. In dat verband is informatie verkregen van de huisarts C.N. Teygeler en van de verloskundige H.J.A. Nuijten en is appellante door de bezwaarverzekeringsarts gezien op 19 april 2007 en 3 mei 2007. In zijn rapportage heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat appellante op 31 januari 2003 ongeveer vier maanden zwanger was en dat de door haar geclaimde rugklachten niet nader zijn gedocumenteerd dan alleen de vermelding ’rugklachten’. Als appellante hierdoor enigszins beperkt zou zijn, dan is zij volgens de bezwaarverzekeringsarts gezien de werkomschrijving voor haar werk geschikt te achten. Volgens de bezwaarverzekeringsarts was er geen reden om aan te nemen dat de rugklachten werden veroorzaakt door de (nog niet ver gevorderde) zwangerschap. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat de maagklachten geen reden zijn om beperkingen ten aanzien van de arbeid aan te nemen en kan ten aanzien van de psychische klachten uit de gegevens van de huisarts niet worden opgemaakt dat zij zich daarmee in die tijd tot de huisarts heeft gewend, of dat sprake is geweest van een psychische stoornis die behandeling behoefde. Zo er psychische klachten waren, dan zijn deze volgens de bezwaarverzekeringsarts niet veroorzaakt door de zwangerschap. Naar het oordeel van de Raad heeft het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts naar de arbeidsongeschiktheid van appellante op een voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden en is genoegzaam gemotiveerd dat appellante per 31 januari 2003 in staat was tot haar arbeid, zodat terecht met ingang van laatstgenoemde datum het recht op ziekengeld is beëindigd. Nu door appellante ook in hoger beroep geen andersluidende medische gegevens zijn overgelegd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen.
4.2. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) T.J. van der Torn.
KR