[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 november 2007, 07/1688 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2009
Namens appellante heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2009. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van Zundert. Het Uwv is niet verschenen.
1. Appellante is op 7 september 2005 uitgevallen met psychische spanningsklachten vanuit haar functie van administratief medewerkster bij een advocatenkantoor voor 22,5 uur per week. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het Uwv de uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) per 24 april 2006 beëindigd, omdat appellante niet (meer) ongeschikt is voor haar arbeid. Bij besluit van 27 maart 2007 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is op goede gronden geconcludeerd dat appellante niet langer ongeschikt is voor haar arbeid.
3. Appellante heeft het standpunt ingenomen dat zij per 24 april 2006 niet in staat is haar arbeid te verrichten. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante daartoe per die datum (weer) in staat is.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellante is onderzocht door de verzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft de medische gegevens van de psycholoog van Bavo RNO in de beoordeling betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat uit de informatie niet blijkt van een ernstig invaliderende stoornis die niet met het verrichten van de arbeid van appellante als administratief medewerkster is te verenigen. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante ondanks haar psychische klachten in staat is haar arbeid te verrichten.
4.2. In de aangevallen uitspraak is de conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts gevolgd. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts zorgvuldig is. De in de bezwaarfase ontvangen informatie is meegewogen. Voorts heeft de rechtbank de bezwaarverzekeringsarts gevolgd in diens conclusie dat de in beroep overgelegde informatie reeds in de bezwaarfase beschikbaar was en is meegewogen. De rechtbank is voorbijgegaan aan de stelling van appellante dat zij na de ziekmelding op 7 september 2005 ernstiger arbeidsongeschikt is geworden, aangezien deze stelling in het geheel niet is onderbouwd en de datum in geding 24 april 2006 is. Voorts is zij voorbijgegaan aan de stelling van appellante dat het bestreden besluit onverenigbaar is met de omstandigheid dat nog geen beslissing was genomen omtrent de toekenning van uitkering ingevolge de ZW. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit niet meer inhoudt dan de beëindiging van de ZW-uitkering per 24 april 2006.
4.3. Appellante heeft in hoger beroep tegen deze overwegingen grieven gericht. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4.4. De Raad verwerpt de stelling van appellante dat zij ten onrechte niet is opgeroepen voor het spreekuur van de bezwaarverzekeringsarts en dat zij om emotionele redenen niet op de hoorzitting aanwezig kon zijn. Dat appellante wegens spanningen niet in staat was de hoorzitting bij te wonen is niet onderbouwd, terwijl er ook geen grond was voor appellante om te vrezen voor een confrontatie met de primaire verzekeringsarts, nu appellante heeft kunnen begrijpen dat de primaire verzekeringsarts niet bij de hoorzitting aanwezig zou zijn. De Raad ziet ook overigens geen grond voor de conclusie dat het onderzoek onzorgvuldig zou zijn geweest.
4.5. De bezwaarverzekeringsarts heeft de gegevens over het medicijngebruik in zijn beoordeling betrokken en geconcludeerd dat dit niet aan het verrichten van activiteiten in de weg staat. Anders dan appellante ziet de Raad niet in dat de bezwaarverzekeringsarts gehouden was nadere informatie bij de huisarts in te winnen. Appellante heeft kort voor de zitting gegevens over medicijngebruik in het geding gebracht. Gesteld noch gebleken is dat deze gegevens - voor zover deze niet al eerder in de procedure in het geding zijn gebracht - leiden tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts.
4.6. Wat betreft de overige grieven van appellante kan de Raad zich geheel verenigen met de hiervoor weergegeven overwegingen van de aangevallen uitspraak. Deze grieven vormen naar het oordeel van de Raad slechts een herhaling van hetgeen door appellante in beroep is gesteld. De grieven zijn door de rechtbank gemotiveerd weerlegd. De Raad ziet geen aanleiding tot een ander oordeel te komen.
4.7. Verder overweegt de Raad dat het betoog van appellante dat de verzekeringsarts een subjectief standpunt heeft ingenomen door het Uwv voldoende gemotiveerd is weersproken, dat de bezwaarverzekeringsarts diens onderzoek zorgvuldig heeft geacht en er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat - zo al sprake zou zijn geweest van een subjectief standpunt - dit standpunt van invloed is geweest op de oordeelsvorming van de (bezwaar)verzekeringsarts.
4.8. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.