ECLI:NL:CRVB:2009:BI4883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-209 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ZW-uitkering naar 70% van het dagloon en de beoordeling van bekkenklachten na zwangerschap

In deze zaak gaat het om de herziening van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante naar 70% van het dagloon. Appellante had zich ziekgemeld na haar zwangerschaps- en bevallingsverlof, met klachten van bekkenpijn en pijn aan de onderrug. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 11 september 2006 besloten om de uitkering te herzien, wat door appellante werd bestreden. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat de bekkenproblematiek van appellante niet voldoende consistent was om het ziekteverzuim als gevolg van de zwangerschap aan te merken. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de informatie van de huisarts en de bekkenfysiotherapeut geen nieuw licht werpt op de medische toestand van appellante. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die haar standpunt ondersteunt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de conclusie dat de ongeschiktheid van appellante voor haar arbeid geen gevolg was van zwangerschap of bevalling, terecht was. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellante. De uitspraak werd gedaan op 20 mei 2009.

Uitspraak

08/209 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 22 november 2007, 06/2763 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. Theunissen, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V., hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T.B. van der Werf.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante heeft zich in aansluiting op het einde van haar zwangerschaps- en bevallingsverlof per 22 mei 2006 ziekgemeld met bekkenklachten en pijn aan de onderrug. Bij besluit van 11 september 2006 heeft het Uwv de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Ziektewet per 22 mei 2006 herzien naar 70% van het dagloon. Bij besluit van 22 november 2006 (bestreden besluit) is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 11 september 2006 herroepen en de uitkering alsnog per
11 september 2006 herzien naar 70% van het dagloon.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de uitkering ten onrechte is herzien naar 70% van het dagloon, omdat zij ongeschikt is voor haar arbeid als gevolg van haar zwangerschap of bevalling. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat de ongeschiktheid van appellante geen gevolg is van zwangerschap of bevalling.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. In zijn rapportage van 2 november 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de externe consistentie van de bekkenproblematiek niet toereikend is om het ziekteverzuim van appellante als een gevolg van de zwangerschap aan te merken. In de onderzoeksbevindingen ontbreekt de vereiste eenduidigheid om de bekkenklachten te kunnen objectiveren. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich gebaseerd op zijn bevindingen bij lichamelijk en psychisch onderzoek en op gegevens verkregen bij de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts telefonische inlichtingen ingewonnen bij de behandelend fysiotherapeut. De fysiotherapeut heeft aangegeven dat de stabiliteit van de bekkenring is afgenomen en dat appellante na de zwangerschap wat minder belastbaar is, omdat zij te snel na de zwangerschap actief is geworden. Volgens de bezwaarverzekeringsarts stemmen zijn onderzoeksbevindingen overeen met die van de fysiotherapeut en werpt de informatie geen nieuw licht op de bekkenproblematiek.
4.2. Appellante heeft gesteld dat de (bezwaar)verzekeringsarts onvoldoende onderzoek heeft verricht, aangezien voorbij is gegaan aan haar fysieke klachten en geen informatie bij de huisarts en behandelend fysiotherapeut is ingewonnen. Voorts heeft appellante gewezen op nadere informatie van de huisarts en de door appellante geraadpleegde bekkenfysiotherapeut. De bekkenfysiotherapeut heeft verklaard dat appellante pijnklachten heeft in verband met haar bevalling op 12 maart 2006 en dat bewegingen en houdingen die belastend zijn voor het bekken en de lumbale wervelkolom niet mogelijk zijn. Volgens de bekkenfysiotherapeut is appellante beperkt in haar arbeidsmogelijkheden en in de arbeidsduur. Door de huisarts is aangegeven dat appellante fors beperkt is ten aanzien van alle activiteiten en dat zij aangewezen is op mantelzorg.
4.3. Het Uwv heeft gesteld dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de informatie van de behandelaars in de oordeelsvorming is betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de informatie van de huisarts en de bekkenfysiotherapeut geen nieuw licht werpt op de medische toestand van appellante. De informatie van de huisarts geeft te weinig inzicht in de bevindingen op grond waarvan hij tot zijn conclusie is gekomen. Voorts meent de bezwaarverzekeringsarts dat het niet tot de competentie van de bekkenfysiotherapeut behoort om functionele mogelijkheden vast te stellen en dat de informatie van de bekkenfysiotherapeut niet afdoet aan de eigen bevindingen.
4.4. In de aangevallen uitspraak is overwogen dat de bekkenklachten niet zijn geobjectiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de lichamelijke toestand van appellante onjuist is ingeschat.
4.5. De Raad verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank. De Raad kan appellante niet volgen in haar stelling dat ten onrechte geen informatie bij de huisarts en de fysiotherapeut is ingewonnen, nu de bezwaarverzekeringsarts - mede naar aanleiding van de door appellante overgelegde verwijsbrief van de huisarts - informatie bij de fysiotherapeut heeft ingewonnen en in de beoordeling heeft betrokken. Naar het oordeel van de Raad berust het bestreden besluit op zorgvuldig onderzoek. Evenals de rechtbank volgt de Raad de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de informatie van de huisarts en de bekkenfysiotherapeut geen nieuw licht werpt op de medische toestand.In hoger beroep heeft appellante geen nadere medische informatie overgelegd. De Raad acht derhalve aannemelijk dat op de datum in geding de ongeschiktheid van appellante voor haar arbeid geen gevolg is van zwangerschap of bevalling.
4.6. De stelling van appellante dat de ziekmelding niet voortkwam uit de psychische klachten en uit het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts geen bijzonderheden omtrent de psychische gesteldheid zijn gebleken, leidt niet tot een ander oordeel. Immers staat ter beoordeling of appellante ongeschikt was als gevolg van zwangerschap of bevalling en is tussen partijen niet in geschil dat de psychische klachten niet het gevolg zijn van zwangerschap of bevalling.
4.7. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) T.J. van der Torn.
TM