[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 3 januari 2008, 07/542 en 07/641 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2009
Namens appellante heeft mr. P.J. Reeser, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2009. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Reeser. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.
1.1. Appellante die in het verleden als uitzendkracht in diverse functies heeft gewerkt, heeft zich medio januari 2005 wegens klachten in verband met fibromyalgie ziek gemeld.
1.2. Bij besluit van 10 november 2006 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat aan haar met ingang van 11 januari 2007 geen uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd toegekend. Appellante werd destijds in staat geacht om functies te vervullen tegen een zodanig loon dat zij niet arbeidsongeschikt werd geacht in de zin van deze wet.
2. Appellante heeft zich op 19 februari 2007 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld. Bij besluit van 26 maart 2007 is namens het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 2 april 2007 geen recht meer had op uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) omdat zij niet ongeschikt werd geacht voor de in het kader van de Wet WIA geduide functies, zoals die van telefoniste/receptioniste.
3. Appellante heeft zich op 30 april 2007 weer ziek gemeld. Bij besluit van 30 mei 2007 is aan appellante - op gelijkluidende motivering als in het besluit van 26 maart 2007 - meegedeeld dat zij terzake van dit ziektegeval met ingang van 4 juni 2007 geen recht meer had op uitkering ingevolge de ZW.
4. Bij besluit van 22 mei 2007 (bestreden besluit 1) en bij besluit van 27 juni 2007 (bestreden besluit 2) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 maart 2007 respectievelijk het besluit van 30 mei 2007 ongegrond verklaard.
5. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij van beslissende betekenis geacht dat partijen ter zitting van de rechtbank het er over eens zouden zijn geworden dat de belastbaarheid van appellante in de functie receptioniste op de aspecten staan en lopen (tijdens het werk) niet werd overschreden. De rechtbank concludeerde op grond hiervan dat niet langer in geschil was dat appellante in staat moest worden geacht per de in geding zijnde data één van de geduide functies te verrichten.
6. De Raad heeft het volgende overwogen.
6.1. Volgens het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 22 november 2007 heeft de gemachtigde van appellante aldaar gesteld dat bij het bekijken van de functies niet alleen gekeken moet worden naar lopen en staan, maar dat het geheel van klachten, waaronder ook cognitieve, het werken van appellante in de weg stond. De Raad ziet de door de rechtbank getrokken conclusie dan ook niet bevestigd in het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank en kan mitsdien de onder 5 weergegeven conclusie van de rechtbank niet onderschrijven.
6.2. De Raad verenigt zich wel met de overweging van de rechtbank dat in dit geval als maatstaf arbeid in de zin van artikel 19, eerste lid van de ZW dient te worden aangemerkt elk van de functies die voor appellante in het kader van de Wet WIA als geschikt zijn aangemerkt.
6.3. Uit de medische kaarten terzake van de onderhavige ziektegevallen blijkt verder dat de primaire verzekeringsartsen bij onderzoek van appellante een normaal loop- en bewegingspatroon hebben vastgesteld en haar, ondanks haar beperkingen, geschikt achtten voor met name de functie van telefoniste/receptioniste. Bij deze beoordeling beschikten de verzekeringsartsen over informatie van de behandelend reumatoloog dr. B. Grillet. De bezwaarverzekeringsartsen J.T.J.A. Klijn en L. Greveling hebben appellante op 2 mei 2007 respectievelijk 12 juni 2007 gezien en zijn, mede gelet op de informatie van voornoemde reumatoloog, tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de beoordeling in het kader van de Wet WIA, zodat appellante onverminderd geschikt moest worden geacht voor de in het verleden geduide functies. Naar aanleiding van het door appellante in beroep ingebrachte rapport van 25 mei 2007 van orthopedisch chirurg M.M. Alvarez Ferrero heeft bezwaarverzekeringsarts Klijn in een rapport van 31 augustus 2007 nog opgemerkt dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst reeds rekening was gehouden met beperkingen van de onderste ledematen. Ook in de verder nog in beroep door appellante overgelegde medische gegevens, betrekking hebbend op de verstrekking van een rolstoel aan appellante en de aanvraag van orthopedisch schoeisel - beide in september 2007 - heeft voornoemde bezwaarverzekeringsarts geen reden gezien voor een ander standpunt. De bezwaarverzekeringsarts heeft in dit verband gewezen op het rapport van 25 mei 2007 van voornoemde orthopedisch chirurg, waaruit blijkt dat appellante destijds nog gebruik maakte van een speciale fiets, terwijl het dragen van orthopedisch schoeisel naar zijn mening niet de belastbaarheid van de onderste ledematen doet verminderen. Dat bij het door appellante ervaren onvermogen mogelijk een psychogene invulling aan de orde is, achtte bezwaarverzekeringsarts Klijn blijkens een commentaar van 15 oktober 2007 evenmin een reden voor een andere visie op de belastbaarheid van appellante.
6.4. De Raad ziet in de in hoger beroep overgelegde medische gegevens geen reden om de conclusie van de bezwaarverzekeringsartsen niet te onderschrijven. De Raad verwijst in dit verband naar het commentaar van 3 maart 2008 van bezwaarverzekeringsarts Klijn, die opmerkt dat de behandelend reumatoloog melding heeft gemaakt van een duidelijke discrepantie tussen de bevindingen bij gericht onderzoek en bij observatie, hetgeen volgens deze specialist wijst op functionele beperkingen. In reactie op een rapport van 22 mei 2008 van een psycholoog, bij wie appellante sinds begin maart 2008 in behandeling was, heeft deze bezwaarverzekeringsarts voor de Raad voldoende overtuigend uiteengezet dat een psychogene invulling van de lichamelijke klachten geen reden is om meer lichamelijke beperkingen aan te nemen en dat anderzijds reeds voldoende rekening is gehouden met een verminderde psychische belastbaarheid van appellante.
7. Uit hetgeen is overwogen onder 6.2 tot en met 6.4 volgt dat appellante op de data in geding terecht niet ongeschikt is geacht voor vorenbedoelde functie. Aan haar is mitsdien terecht met ingang van deze data verdere uitkering van ziekengeld geweigerd. Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
8. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.