[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 september 2007, 07/819
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2009
Namens appellante heeft mr. S. Bakker, juridisch medewerker van de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2009.
Appellante is, na voorafgaand bericht, niet verschenen; voor het Uwv verscheen
T. Valinga.
1.1. Appellante is laatstelijk voor 20 uur per week als medewerker portefeuillebeheer werkzaam geweest bij [naam werkgever]. In 1997 is zij wegens bekkenklachten uitgevallen voor haar werk. Met ingang van 1 september 1998 is aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 11 oktober 2006 deze uitkering met ingang van 12 december 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het door appellante tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 februari 2007, hierna het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
1.3. Het Uwv heeft zijn besluiten gebaseerd op rapporten van de verzekeringsarts H. de Vries van 22 augustus 2006 en de arbeidsdeskundige L.C. Wilbrink van 27 september 2006; en in de bezwaarfase op rapporten van bezwaarverzekeringsarts T. Miedema van 19 februari 2007 en de bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen van 22 februari 2007.
1.4. Appellante heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Zij heeft aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat en dat zij door deze beperkingen niet in staat is de geduide functies te verrichten. Ook heeft zij verwezen naar een medisch indicatierapport van 1 december 2006 van het Bureau Wvg van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) te Leeuwarden, op grond waarvan een indicatie werd gesteld voor een woonvoorziening waarbij geen traplopen nodig is.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep herhaalt appellante dat haar beperkingen ernstig zijn onderschat en dat onvoldoende is gemotiveerd waarom zij volgens de herbeoordeling - anders dan voorheen - weer gangbare arbeid kon verrichten terwijl haar gezondheidstoestand niet is gewijzigd. Zij verwijst ter ondersteuning van haar beroep voorts naar het CIZ-rapport.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ingevolge de WAO is het wettelijk kader van deze wet en het daarop gebaseerde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten bepalend. Wijzigingen in deze regelgeving, die afgelopen jaren plaats hebben gevonden, kunnen met zich mee brengen, dat, ook al is de medische situatie van appellante naar haar eigen gevoelen niet gewijzigd, haar uitkering moet worden aangepast.
4.2. De Raad stelt vast dat de schatting is gebaseerd op de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Met de rechtbank en op grond van dezelfde overweging als de rechtbank is de Raad van oordeel dat de beperkingen van appellante op voldoende inzichtelijke wijze zijn vastgesteld. Van de zijde van appellante is geen medische informatie ingebracht die twijfels doen rijzen aan de juistheid van de voor haar vastgestelde beperkingen.
4.3. Aan de door appellante overlegde CIZ-rapportage kan de Raad evenmin de conclusie verbinden dat appellante meer beperkingen heeft dan in de FML zijn opgenomen. Het ten behoeve van de Wet voorziening gehandicapten gehanteerde beoordelingskader is een ander dan geldt voor de WAO. Van belang voor de onderhavige beoordeling van de aangevallen uitspraak is voorts dat uit bedoeld rapport geen objectieve medische gegevens af te leiden zijn die niet al bekend waren in het aan de WAO-schatting ten grondslag liggende medische onderzoek en dat op grond hiervan niet gezegd kan worden dat de medische beoordeling van appellante onjuist is geweest.
4.4. Ook ten aanzien van het arbeidskundig onderzoek volgt de Raad de rechtbank in haar oordeel dat de geduide functies in medische zin passend zijn voor appellante. De bij de geselecteerde functies optredende belastingen blijken volgens de door de arbeidsdeskundige gegeven motiveringen bij de door het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem gegeven signaleringen de belastbaarheid van appellante niet te overtreffen.
5. De Raad komt op grond van deze overwegingen tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak bevestigd moet worden.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van
I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.