Gerectificeerde uitspraak 08/178 AW
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 28 november 2007, 07/285 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade (hierna: college)
Datum uitspraak: 29 april 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. C. van der Steen, werkzaam bij CNV Publieke Zaak. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.A. Martens, werkzaam bij de gemeente Kerkrade.
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant werd met ingang 1 maart 2002 bij de gemeente Kerkrade aangesteld in vaste dienst in de functie van [functie] bij de afdeling [afdeling] van de sector [sector]. Deze functie was indicatief ingedeeld in salarisschaal 10a.
1.2. Bij besluit van 23 maart 2007 is, naar de datum 1 juli 2001, de beschrijving van de functie van appellant, met de naam [functie], vastgesteld. Appellant is hiertegen niet opgekomen.
1.3. Vervolgens is bij besluit van 29 juni 2006 de functie van appellant gewaardeerd, met als uitkomst een puntenaantal van 131, waarbij indeling in de salarisschaal 10 behoort. Deze uitkomst wijkt af van het voorstel van de directeur van de sector [sector] van mei 2006 (hierna: voorstel), dat uitkwam op een score van 143 punten (salarisschaal 10a).
1.4. Bij besluit van 16 januari 2007, aan appellant bekend gemaakt bij brief van 18 januari 2007, (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juni 2006 gegrond verklaard voor zover het gaat om de waardering van het gezichtspunt uitdrukkingsvaardigheid, is dat besluit in zoverre herroepen, en is het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard; het verzoek van appellant om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar is afgewezen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het college veroordeeld in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, tot een bedrag van € 644, -, te betalen door de gemeente Kerkrade.
3. De grieven van appellant in hoger beroep betreffen in de eerste plaats de overwegingen van de rechtbank ter zake van de waardering van de gezichtspunten kennis, zelfstandigheid en leidinggeven. Voorts heeft hij betoogd dat de rechtbank ten onrechte ermee heeft volstaan het college te veroordelen in de kosten van het bezwaar en niet ertoe is overgegaan het bestreden besluit in zoverre daarbij het verzoek om vergoeding van die kosten is afgewezen, te vernietigen en zelf in de kostenveroordeling te voorzien, dit onder veroordeling van het college tot het betalen van de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt voor rechtsbijstand, te begroten op € 644,-.
Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De functiewaardering
4.1.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 1 december 2005, LJN AV6116 en TAR 2006, 87) is de rechterlijke toetsing van de inhoud van de functiewaardering beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat de waardering op onvoldoende gronden berust.
4.1.2. De hier van toepassing zijnde Methode funktiewaardering gemeente Kerkrade (hierna: methode) kenmerkt zich - voor zover hier van belang - in haar toepassing op alle functies in het gebruik van:
a. een aantal vaste gezichtspunten van waaruit de voor de functies geldende eisen worden belicht (het betreft de gezichtspunten: kennis, zelfstandigheid, contact, leiding geven, uitdrukkingsvaardigheid en afbreukrisico)
en
b. graderingstabellen (per gezichtspunt een tabel met een scorevariatie van 0 tot maximaal 114 punten) die een hulpmiddel vormen om de functies een cijfermatige waardering toe te kennen.
4.1.3. Het gezichtspunt kennis is gewaardeerd met 51 punten. In de voor dit gezichtspunt geldende graderingstabel bevindt deze score zich tussen C 2 en C 3 (C staat voor: afgeronde hoger beroepsopleiding), respectievelijk omschreven als: bekendheid met het vakgebied met ruimere ervaring of beheersing van het vakgebied met enige ervaring/beheersing van het vakgebied met ruimere ervaring of diepgaande kennis van het vakgebied met ervaring in het vakgebied.
Appellant bepleit een waardering van dit gezichtspunt volgens de categorie C 3 dan wel categorie D 2 (63 punten) van de tabel.
4.1.3.1. De Raad stelt voorop dat naar zijn oordeel uit de functiebeschrijving, het voorstel en de functiewaardering op dit punt voortvloeien dat de functie op het algemene kennisniveau van, ten minste, hbo (+) ligt. De Raad beperkt zich in zijn oordeelsvorming dan ook tot categorie C.
4.1.3.2. In de functiebeschrijving is bij de functie-eis kennis met name opgetekend dat de functiehouder kennis moet hebben van twee geautomatiseerde registraties. Niet is aangevuld welke diepgang en omvang de vereiste kennis dient te hebben. Volgens het voorstel is de vervulling van de functie van appellant denkbaar op basis van een gerichte hogere beroepsopleiding en bevat het voorstel beschrijvingen die passen bij de door appellant voorgestane waardering van C 3 (63 punten). Hier tegenover heeft het college in het voetspoor van de functiewaarderingscommissie gesteld dat een waardering van het gezichtspunt kennis met 63 punten niet is te rijmen met het zelfde resultaat op dit punt van de waardering van de functie hoofd van de afdeling [afdeling]. De Raad is van oordeel dat het college hierbij met name eraan voorbijziet dat volgens de beschrijving van de functie van hoofd van de afdeling [afdeling] de functiehouder, aan wie de houder van appellants functie direct ondergeschikt is, onder andere (inhoudelijke) kennis heeft van alle gebieden die onder zijn gezagsbereik vallen en dus op dit gezichtspunt niet vergelijkbaar is met appellant, waarbij het gezichtspunt kennis in de waardering van de functie duidelijk ziet op het vereiste van specialistische kennis. Ook overigens heeft de Raad in de besluitvorming van het college omtrent dit gezichtspunt niet een voldoende motivering aangetroffen.
4.1.3.3. De Raad is dan ook van oordeel dat de functiewaardering op het gezichtspunt kennis op onvoldoende gronden berust.
4.1.4. In de functiewaardering is het gezichtspunt zelfstandigheid gewaardeerd met 42 punten (C 2). Hiervan is de beschrijving dat het werk grotendeels wordt bepaald door voorschriften en gedragsregels die echter slechts bindend zijn ten aanzien van de hoofdpunten van de uitvoering, met de mogelijkheid van terugvallen op een hogere functiehouder bij moeilijkheden of afwijkingen.
Appellant staat een waardering van 51 punten voor naar de tabel C 2/3. Hiervan is volgens de beschrijving het kenmerk dat het werk slechts bepaald wordt door een algemene opdracht en dat de functiehouder zelf beslist wanneer en waarover hij een hogere functiehouder raadpleegt.
4.1.4.1. Gezien de functiebeschrijving kan de Raad zich niet indenken dat in de (organieke) functie van appellant de mate van zelfstandigheid kenmerkend is die met de beschrijving van de tabel C 2/3 strookt. Hierbij komt nog dat, zoals in rechtsoverweging 4.1.3.2 al aan de orde is gekomen, volgens diens functiebeschrijving het hoofd van de afdeling [afdeling], aan wie appellant in zijn functie verantwoording aflegt, ook ten aanzien van appellants functie een bepaalde vakinhoudelijke inbreng heeft. De Raad heeft dan ook niet de overtuiging kunnen verkrijgen dat de functiewaardering op het hier besproken gezichtspunt op onvoldoende gronden berust.
4.1.5. Appellant heeft de waardering van het gezichtspunt leiding geven (8 punten, tabel B 0) in hoofdzaak betwist met een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Naar zijn opvatting komt de beschrijving van zijn functie ten nauwste overeen met de beschrijvingen van de functies clusterleider OBK/projectleider, clusterleider V en R/projectleider en cultuurtechnicus/projectleider.
4.1.5.1. De Raad volgt appellant hierin niet. In de eerste plaats wijken de drie bedoelde functiebeschrijvingen wat functienaam betreft wezenlijk af van de beschrijving van de functie van appellant, nu in die beschrijving de toevoeging “projectleider” niet voorkomt. Dit komt in die drie functiebeschrijvingen tot uitdrukking in de taak van integrale projectleiding. In de beschrijving van de functie van appellant komt deze taak niet voor, maar is sprake van operationele leiding geven aan de medewerkers van het cluster. De Raad is ook overigens van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de functiewaardering wat dit gezichtspunt betreft op onvoldoende gronden berust.
5. De kostenvergoeding op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
5.1. De Raad is van oordeel dat appellant, zoals weergegeven onder 3, met juistheid heeft betoogd dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte ermee heeft volstaan het college te veroordelen in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het bezwaar. De Raad voegt hieraan toe dat de rechtbank daarentegen, onder gegrond verklaring van het beroep in zoverre, het bestreden besluit had moeten vernietigen en, zelf voorziende, het college had dienen te veroordelen in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het bezwaar en van het beroep. Aan deze constatering behoeft de Raad, gezien hetgeen onder 4.1.3.3 is vastgesteld, geen aparte gevolgtrekking te verbinden.
6. De Raad komt op grond van hetgeen onder 4.1.3.3 is overwogen, tot de slotsom dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet dus worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het bestreden besluit vernietigen en het college opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding het college op grond van artikel 7:15 van de Awb en artikel 8:75 van die wet te veroordelen in de kosten van appellant in bezwaar, in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.932,- wegens kosten van juridische bijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep, op € 53,52 aan reiskosten in beroep en hoger beroep en op € 183,18 aan verletkosten in hoger beroep, derhalve in totaal € 2.168,70.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Vernietigt het bestreden besluit van 16 januari 2007;
Bepaalt dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het college in de kosten van appellant in verband met de behandeling van het bezwaar, van het beroep en van het hoger beroep, tot een bedrag van € 2.168,70, te betalen door de gemeente Kerkrade;
Bepaalt dat de gemeente Kerkrade aan appellant het door hem in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 355,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en K.J. Kraan en A.J. Schaap als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009.