[appellanten] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 oktober 2008, 08/794 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 28 april 2009
Namens appellanten heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met dat in de zaken met de nummers 08/715 WWB, 08/717 WWB, 08/2099 WWB en 08/2100 WWB, plaatsgevonden op 17 maart 2009. Appellanten zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Offermans. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C.W.M.G. Volleberg, werkzaam bij de gemeente Venlo. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In het onderhavige geding wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij op bezwaar genomen besluit van 13 juli 2004 heeft het College zijn afwijzing gehandhaafd van een aanvraag van appellanten om bijzondere bijstand in woonkosten over de periode van 1 augustus 2003 tot 1 februari 2004, dit op de grond dat appellanten blijk hebben gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Algemene bijstandswet door hun aanspraken op een voorliggende voorziening - huursubsidie - niet tijdig geldend te maken, terwijl niet kan worden gezegd dat ter zake elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of sprake is van dringende redenen om van de weigering van woonkostentoeslag af te zien. Dit besluit is met de uitspraak van de Raad van 11 december 2007, LJN BC0774, in rechte vast komen te staan.
1.2. Bij besluit van 7 december 2007 heeft het College de door appellanten op 26 september 2007 herhaalde aanvraag om bijzondere bijstand in woonkosten over de in 1.1 genoemde periode afgewezen.
1.3. Bij besluit van 1 april 2008 heeft het College het tegen het besluit van 7 december 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 april 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.
4.2. Appellanten hebben in hoger beroep herhaald dat sprake is van een nieuw gebleken feit dat van zodanige aard is dat een terugkomen op het besluit van 13 juli 2004 gerechtvaardigd is. Zij hebben in dit verband gewezen op een notitie van een medewerker van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van een telefoongesprek met een medewerker van het College op 28 juni 2004, die appellanten in mei 2007 hebben ontvangen.
4.3. Op zichzelf beschouwd is de telefoonnotitie van 28 juni 2004 aan te merken als een nieuw gebleken feit, omdat appellanten deze eerst in mei 2007 hebben ontvangen. Die notitie dwong het College er echter niet toe het besluit van 13 juli 2004 te herzien, omdat die notitie geen ander licht werpt op de grondslag van het besluit van 13 juli 2004 dat appellanten, door hun aanspraken op huursubsidie niet tijdig geldend te maken, blijk hebben gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
4.4. Een en ander brengt de Raad tot het oordeel dat niet kan worden gezegd dat het College niet in redelijkheid tot zijn bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel.
4.4. Het onder 4.3 en 4.4 gegeven oordeel brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
5. De Raad ziet tot slot geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en C. van Viegen en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 april 2009.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.