ECLI:NL:CRVB:2009:BI4149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2629 WUBO + 08/5241 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening en erkenning als burger-oorlogsslachtoffer

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen besluiten van de Raadskamer WUBO en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De besluiten betroffen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van een eerdere aanvraag voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer onder de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO) en als vervolgde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). Appellant, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, had in april 2007 opnieuw verzocht om erkenning, waarbij hij verwees naar zijn verblijf in het Wilhelminakamp tijdens de Japanse bezetting. Hij betoogde dat dit verblijf ten onrechte niet als internering was aangemerkt.

De verweersters, de Pensioen- en Uitkeringsraad, hebben de verzoeken afgewezen, stellende dat het Wilhelminakamp geen interneringskamp was, maar een opvangkamp voor vrouwen en kinderen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en op 2 april 2009 een zitting gehouden, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat en een getuige werd gehoord. De Raad heeft vastgesteld dat de verweersters hun standpunt konden onderbouwen met historische informatie, onder andere van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie.

De Raad concludeerde dat de bestreden besluiten in rechte stand konden houden. De argumenten van appellant en de getuige werden niet overtuigend geacht om de eerdere besluiten te weerleggen. De Raad verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 7 mei 2009 door de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden.

Uitspraak

08/2629 WUBO
08/5241 WUV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant] (hierna: appellant),
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 1)
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster 2)
Datum uitspraak: 7 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster 1 van 25 april 2008, kenmerk BZ 7988, JZ/T60/2008, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUBO) en tegen een besluit van verweerster 2 van 8 augustus 2008, kenmerk BZ 47783, JZ/A60/2008, waarbij uitvoering is gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: WUV).
Verweersters hebben een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting in beide geschillen heeft plaatsgevonden op 2 april 2009. Aldaar is appellant in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Sittard. Verweersters hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. Tevens is ter zitting als, door appellant meegebrachte, getuige gehoord P.M. Mugie-Schuurmans.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft zich in april 2007 nogmaals gewend tot verweerster 1 met een verzoek om herziening van de afwijzing van zijn eerdere aanvraag van april 2001 om, onder meer, erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de WUBO. Verder heeft appellant toen verweerster 2 verzocht om, onder meer, erkenning als vervolgde in de zin van de WUV. Hiertoe heeft appellant gewezen naar zijn in het kader van de eerdere aanvraag op grond van de WUBO al naar voren gebrachte verblijf in het Wilhelminakamp (Tawangsari) te Lawang tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië. Naar zijn mening is dit verblijf ten onrechte niet als internering aangemerkt dan wel, gezien de omstandigheden, ten onrechte hiermee niet op één lijn gesteld.
1.2. Verweersters hebben deze verzoeken afgewezen, zoals na bezwaar gehandhaafd bij de nu bestreden besluiten. Verweersters hebben hierbij het standpunt ingenomen dat genoemd kamp ten tijde van het verblijf van appellant aldaar niet een interneringskamp was maar een opvangkamp voor vrouwen en kinderen zonder middelen van bestaan. Een zodanig verblijf is volgens verweersters niet aan te merken als een oorlogscalamiteit in de zin van de WUBO, dan wel als vrijheidsberoving wegens wereldbeschouwing of Europese afkomst in de zin van de WUV.
2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of de bestreden besluiten, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kunnen standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt.
2.1. Het standpunt van verweersters is blijkens de gedingstukken in overeenstemming met over genoemd kamp bekende historische informatie, onder meer afkomstig van het Rijksinstituut (thans: Nederlands Instituut) voor Oorlogsdocumentatie. Die informatie stemt verder overeen met hetgeen appellants in 1936 geboren broer L.E. blijkens het toen opgemaakte Sociaal Rapport bij zijn eerste aanvraag ingevolge de WUBO heeft vermeld. In dit rapport is opgetekend dat er ter plaatse weliswaar hekken waren en wachtposten maar ook dat men onder omstandigheden het huis mocht verlaten, dat boodschappen konden worden gedaan (door een baboe) en dat men in het algemeen door de Japanners met rust werd gelaten en de kinderen op het grote erf vrij en veilig konden spelen. Hetgeen door appellant en de ter zitting gehoorde getuige nader is aangevoerd acht de Raad niet van dien aard dat aan de juistheid van de genoemde gegevens zou moeten worden getwijfeld. Naar het oordeel van de Raad hebben verweersters op grond van deze gegevens terecht geen calamiteit in de zin van de WUBO of vervolging in de zin van de WUV aanwezig geacht.
3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat voor vernietiging van de bestreden besluiten geen grond bestaat, zodat de ingestelde beroepen ongegrond dienen te worden verklaard.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M Lammerse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD