[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 11 juli 2007, 06/7399 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 mei 2009
Namens appellante heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat te ‘s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2009. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.G. Prijor.
1.1. Appellante was werkzaam als parttime kamermeisje. Op 6 mei 1996 is zij uitgevallen voor haar werk met klachten in verband met zwangerschap. Per 4 mei 1997 is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 8 november 2005 heeft het Uwv de uitkering met ingang van 4 januari 2006 ingetrokken. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellante ongeschikt is voor het eigen werk, doch met inachtneming van haar medische beperkingen, vastgelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), geschikt is te achten voor het verrichten van werkzaamheden in gangbare arbeid.
1.2. Bij besluit van 17 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 8 november 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
2.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank geoordeeld dat
– mede in aanmerking genomen de in beroep overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 14 februari 2007 – een voldoende gemotiveerde toelichting is gegeven bij de geschiktheid van appellante voor de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies, zulks echter met uitzondering van de (reserve)functie tester/controleur elektrotechnische apparatuur, die gelet op het vereiste opleidingsniveau niet passend is.
Nu eerst na het nemen van het bestreden besluit alle signaleringen ten aanzien van de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante zijn voorzien van de vereiste motivering heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch aanleiding gezien te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3. Appellante heeft in hoger beroep volhard in haar stelling – kort weergegeven – dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is vastgesteld met de FML. Appellante heeft er evenals in beroep op gewezen dat zij een half jaar na de in geding zijnde datum weer geheel arbeidsongeschikt werd geacht in verband met een carpaal tunnel syndroom aan beide handen en dat zij een CIZ-indicatie heeft voor huishoudelijke hulp. Appellante heeft ter ondersteuning van haar standpunt op 12 maart 2009 nog informatie van haar behandelend artsen overgelegd. Ten slotte heeft zij haar standpunt gehandhaafd dat haar opleidingsniveau onjuist is beoordeeld en dat het maatmanloon onjuist is berekend.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Gelet op de inhoud van het hoger beroep stelt de Raad vast dat appellante in hoger beroep is gekomen van de aangevallen uitspraak voor zover daarbij door de rechtbank is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een deugdelijk medische grondslag. De Raad schaart zich achter de overwegingen in de aangevallen uitspraak die de rechtbank ter onderbouwing van dat oordeel heeft gegeven. Wat appellante ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. De door appellante in hoger beroep ingebrachte medische gegevens van haar anesthesioloog, neuroloog en radioloog, die betrekking hebben op een eind 2006 ingestelde behandeling van rug- en beenklachten, hebben bij de Raad geen twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen, zoals die zijn neergelegd in de FML. In dit verband verwijst de Raad naar het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts van 2 maart 2009, waarin onder meer wordt opgemerkt dat appellante geen functionele belemmering heeft aangegeven en voorts dat de geconstateerde afwijkingen een beperking van het zitten tot maximaal 45 minuten aaneengesloten met zich meebrengen aan welke beperking in de geduide functies ruim wordt voldaan. Wat betreft de handklachten merkt de Raad op dat deze bij de beoordeling door de (bezwaar)verzekeringsarts bekend waren en dat hiermee rekening is gehouden bij het opstellen van de FML, bijvoorbeeld in rubriek 4.6.
4.3. De Raad stelt vast dat de functie van controleur/tester elekrotechnische apparatuur (SBC-code 267060) niet meer aan de schatting ten grondslag ligt in verband met het opleidingniveau van appellante. Wat er verder ook zij van appellantes stelling dat zij niet het opleidingsniveau heeft dat is vereist voor de functies van elektronicamonteur (SBC-code 267040) en veilingmedewerker (SBC-code 111250), naar het oordeel van de Raad resteren, uitgaande van het opleidings- en ervaringsniveau van appellante (basisonderwijs in Turkije, een diploma van een naaicursus en zes jaren werkervaring), drie functies waarop de schatting kan worden gebaseerd, namelijk de functies van productiemedewerker textiel (SBC-code 272043), wasserijmedewerker (SBC-code 272020) en productiemedewerker papier (SBC-code 111174). Voor de eerstgenoemde twee functies is slechts basisonderwijs vereist en laatstgenoemde functie is blijkens de omschrijving van eenvoudig niveau.
4.4. Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde medische beperkingen is ook de Raad van oordeel dat de drie resterende functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. In de zich onder de gedingstukken bevindende arbeidskundige rapportages is de passendheid van deze functies voldoende toegelicht.
4.5. De Raad is voorts van oordeel dat het Uwv met het verweerschrift voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat appellante op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag 6 mei 1996 niet meer werkte voor Dactylo Uitzendbureau en dat is uitgegaan van het juiste maatmanloon. Van de zijde van appellante is de toelichting van het Uwv niet bestreden.
4.6. Nu een vergelijking tussen het maatmanloon en het loon dat appellante met de drie resterende functies op de in geding zijnde datum nog zou kunnen verdienen resulteert in een inkomensverlies van minder dan 15% heeft het Uwv de uitkering terecht met ingang van die datum intgetrokken.
5. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.