ECLI:NL:CRVB:2009:BI3940

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-867 WAO + 08 - 4572 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en vaststelling van hoger maatmanloon

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die eerder was vastgesteld op 80% of meer, maar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) met ingang van 4 februari 2005 was ingetrokken. De rechtbank Breda had het bezwaar van betrokkene tegen deze intrekking gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15 tot 25%. Het UWV ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat het UWV een nieuw besluit op bezwaar had genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw werd vastgesteld op 25 tot 35% op basis van een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 1 mei 2009 geoordeeld dat het hoger beroep van het UWV faalt. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanpassingen aan het Claim Beoordelings en Borgings Systeem (CBBS) niet voldoende waren om aan de eisen te voldoen die in eerdere uitspraken waren gesteld. De Raad concludeerde dat de belasting in de functies die aan betrokkene waren voorgehouden, de belastbaarheid van betrokkene niet overschreed. De stelling van betrokkene dat zij niet in staat was om de functies te vervullen, werd verworpen, omdat deze was gebaseerd op een reeds verworpen medisch standpunt.

De Raad besloot dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak. Het beroep van betrokkene tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 31 juli 2008 werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter en A.L. de Gier als griffier.

Uitspraak

06/867 WAO + 08/4572 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 3 januari 2006, 05/3502 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 1 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft een aanvang genomen op 11 april 2008. Voor appellant is verschenen mr. E.J.S. van Daatselaar. Betrokkene is niet verschenen.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
Op 31 juli 2008 heeft appellant een nieuw besluit op bezwaar genomen.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting hervat op 6 februari 2009. Voor appellant is verschenen mr. Van Daatselaar. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 6 december 2004 is de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, met ingang van 4 februari 2005 ingetrokken vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
2. Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 augustus 2005 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid is per 4 februari 2005 vastgesteld op 15 tot 25%.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het besluit op bezwaar van 12 augustus 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak, het verzoek om schadevergoeding afgewezen en beslissingen gegeven over proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat en voor zover voor het hoger beroep van belang – het volgende overwogen. De medische grondslag waarop het besluit van 12 augustus 2005 berust houdt stand. De aanpassingen van het ‘Claim Beoordelings en Borgings Systeem’ (CBBS) aan de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 (LJN AR4716, AR4717, AR4718, AR4719, AR4721 en AR4722), de zogenoemde CBBS1-uitspraken zijn echter ontoereikend, omdat deze onder meer niet tot gevolg hebben gehad dat alle signaleringen worden verklaard en het mitsdien niet duidelijk is of de belastbaarheid van betrokkene in de geselecteerde functies niet wordt overschreden.
4. Appellant heeft in hoger beroep – in essentie – bestreden dat met de aanpassing van het CBBS niet is voldaan aan de eisen die de Raad in de CBBS1-uitspraken heeft gesteld.
5.1. Ter zitting van 11 april 2008 heeft appellant meegedeeld dat aan het besluit op bezwaar van 12 augustus 2005 als gevolg van het hanteren van het verkeerde indexcijfer een te laag maatmanloon ten grondslag ligt en dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene daardoor is vastgesteld op 15 tot 25% in plaats van op 25 tot 35%. De Raad heeft naar aanleiding van deze mededeling het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
5.2. Vervolgens is bij besluit van 31 juli 2008 het bezwaar wederom gegrond verklaard, op basis van het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige R.B. van Vliet van 18 juli 2008 opnieuw het standpunt ingenomen dat de aan betrokkene voorgehouden functies voor haar geschikt zijn en de mate van arbeidsongeschiktheid per 4 februari 2005 vastgesteld op 25 tot 35%.
6.1. De Raad overweegt als volgt.
6.2. Appellant heeft ter zitting van 11 april 2008 aangegeven dat hij, gelet op de inmiddels door de Raad gevormde jurisprudentie, niet langer bestrijdt dat de arbeidskundige grondslag van het besluit van 12 augustus 2005 niet juist is. Het hoger beroep faalt derhalve.
6.3. Met het nieuwe besluit op bezwaar van 31 juli 2008 is niet geheel tegemoet gekomen aan het beroep van betrokkene tegen het oorspronkelijke besluit op bezwaar van
12 augustus 2005. Daarom zal de Raad het nieuwe besluit op bezwaar met overeen-komstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de procedure betrekken.
6.4. In het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige Van Vliet van 18 juli 2008 is alsnog inzichtelijk gemaakt dat de belasting in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijdt. De stelling van betrokkene dat zij die functies niet kan vervullen, is gebaseerd op haar reeds door de rechtbank verworpen standpunt dat zij medisch meer beperkt is dan door appellant is aangenomen en leidt mitsdien niet tot een ander oordeel.
7. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt, dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat het beroep dat betrokkene wordt geacht te hebben ingesteld tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 31 juli 2008 ongegrond moet worden verklaard.
8. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 31 juli 2008 ongegrond;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht wordt geheven van € 414,-.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.L. de Gier.
MH