ECLI:NL:CRVB:2009:BI3914

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6825 AW + 08/3005 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de personeelsbeoordeling van een ambtenaar door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep van appellante tegen een personeelsbeoordeling door de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling formeel niet op de juiste wijze tot stand was gekomen, wat leidde tot een nieuwe beslissing op bezwaar door de korpsbeheerder. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het nieuwe besluit ongegrond. Appellante, werkzaam bij de Regionale Recherche Dienst, betwistte de objectiviteit van de beoordeling en de wijze waarop deze tot stand was gekomen. De Raad overweegt dat de beoordelaar, ondanks de betrokkenheid van meerdere projectleiders, voldoende in staat was om een objectieve beoordeling te geven. De Raad wijst erop dat de korpsbeheerder voldoende rekening heeft gehouden met de eerdere functioneringsgesprekken en dat de beoordeling niet op onvoldoende gronden berust. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

07/6825 AW en 08/3005 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2007, 06/2669 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: korpsbeheerder)
Datum uitspraak: 7 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpsbeheerder op 25 april 2008 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarop door appellante is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Namens appellante is verschenen mr. N.D. Dane, advocaat te Woerden. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.E. van Veeren, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, en door F.M. Pouwe, werkzaam bij de politieregio Rotterdam-Rijnmond (hierna: politieregio).
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een meer uitgebreid overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante is werkzaam bij de politieregio, met ingang van 1 juli 2002 in de functie van [naam functie] bij de Regionale Recherche Dienst (RRD).
1.2. Bij besluit van 24 augustus 2005, meegedeeld bij brief van 20 oktober 2005, heeft de korpsbeheerder een personeelsbeoordeling over appellante vastgesteld over de periode
van 1 juli 2003 tot 1 juli 2005. Daarbij is op 12 van de 14 gezichtspunten een score 2 (onvoldoende; voldoet soms aan de functie-eisen) gegeven; de totaal-beoordeling luidde eveneens onvoldoende. Dit besluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 16 mei 2006.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de korps-beheerder een nieuw besluit neemt. Daartoe heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat zij geen reden ziet om te concluderen dat de beoordeling formeel niet op de juiste wijze tot stand is gekomen. De korpsbeheerder is echter volgens de rechtbank in het bestreden besluit ten onrechte niet ingegaan op de inhoudelijke bezwaren die appellante tegen de inhoud van de beoordeling heeft aangevoerd.
3. In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald, dat de beoordeling in verschillende opzichten formeel niet op de juiste wijze tot stand is gekomen.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. In artikel 3.2.2, onder b, van het Reglement personeelsbeoordeling functionerings-gesprekken (hierna: beoordelingsreglement) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald over (mede)beoordelaars:
“Beoordelaar(s) is/zijn de direct leidinggevende(n) van de te beoordelen ambtenaar. (…) Bij meerdere beoordelaars functioneert de hiërarchisch leidinggevende als beoordelaar, en de tweede relevante leidinggevende als mede-beoordelaar.”
Voorts bepaalt artikel 3.2.3, onder a, van het beoordelingsreglement over informanten:
“De beoordelaar bepaalt na overleg met de beoordelingsautoriteit of één of meerdere informanten bij het opmaken van de basis-beoordeling betrokken zullen worden. Een informant is een leidinggevende of medewerker die aan de beoordelaar desgevraagd informatie verstrekt over (delen) van de functievervulling.”
4.2. Appellante heeft betoogd dat, aangezien zij gedurende het beoordelingstijdvak onder meerdere projectleiders heeft gewerkt, uit artikel 3.2.2, onder b, van het beoordelings-reglement, voortvloeit dat er tenminste één van die andere projectleiders als mede-beoordelaar had moeten worden aangewezen. De noodzaak daartoe klemt temeer, nu de beoordelaar zelf in zijn rol van projectleider maar beperkt met appellante te maken heeft gehad. Ten onrechte is volstaan met het raadplegen van een drietal project-coördinatoren als informant, aldus appellante.
4.3. De Raad kan appellante in dit betoog niet volgen. Uit de geciteerde bepalingen, in onderling verband bezien, maakt de Raad op dat in beginsel kan worden volstaan met één leidinggevende die als beoordelaar optreedt en dat, indien deze onvoldoende zicht heeft op een deel van de functievervulling, de mogelijkheid openstaat een tweede beoordelaar en/of één of meer informanten bij de beoordeling te betrekken. Nu in dit geval gekozen is voor drie informanten, die onweersproken voldoende zicht hadden op projecten waarin appellante werkzaam was, kan de Raad niet inzien waarom, naast of in plaats van die informanten, nog een tweede beoordelaar had moeten worden aangewezen, zoals appellante heeft betoogd.
4.4. Voorts ziet de Raad in de ter beschikking staande stukken geen aanknopingspunt voor de stelling van appellante dat de beoordelaar niet in staat was om op verantwoorde wijze een objectieve beoordeling omtrent het functioneren van appellante op te stellen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de gesignaleerde tekortkomingen reeds in 2003 naar voren zijn gekomen in een eerdere beoordeling met een andere beoordelaar. Anders dan appellante kan de Raad uit het feit, dat de conceptbeoordeling is uitgereikt op de dag dat ook het beoordelingsgesprek met appellante is gehouden, niet afleiden dat haar beoordelaar niet met de vereiste afstand en onbevangenheid zou hebben geopereerd. Weliswaar kan - zoals de korpsbeheerder ook heeft toegegeven - worden vastgesteld dat deze gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient maar appellante heeft niet aannemelijk gemaakt, dat zij hierdoor in haar belangen is geschaad.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
5.1. De Raad stelt vast dat het geding in hoger beroep zich op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede uitstrekt tot het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak gegeven nieuwe besluit op bezwaar van 25 april 2008. Bij dit besluit heeft de korpsbeheerder het bezwaar van appellante wederom ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering.
5.2. Appellante heeft tegen dit nieuwe besluit aangevoerd dat een te afstandelijke toetsingsmaatstaf is gehanteerd, zodat niet van een volledige heroverweging gesproken kan worden. Bovendien is inhoudelijk onvoldoende ingegaan op de door haar aan-gedragen argumenten. Voorts is zij onvoldoende concreet gewezen op haar vermeende tekortkomingen en is te weinig rekening gehouden met de progressie die uit de verslagen van functioneringsgesprekken blijkt.
5.3. De Raad ziet onvoldoende grond voor het verwijt dat het nieuwe besluit niet op basis van een volledige heroverweging tot stand is gekomen. Weliswaar is het toetsingskader geciteerd dat geldt voor de rechterlijke toetsing van de inhoud van een beoordeling, maar voor het overige blijkt wel degelijk dat dit besluit het resultaat is van een volledige heroverweging.
5.4. Voorts is de Raad van oordeel dat in het besluit voldoende is ingegaan op de door appellante aangedragen argumenten. De Raad merkt daarbij op, dat de korpsbeheerder de beschikking had over een - mede naar aanleiding van eerdere opmerkingen van de zijde van appellante opgestelde - nadere concretisering op 12 onderdelen van de beoordeling.
5.5. De Raad ziet geen grond voor het verwijt, dat appellante onvoldoende op haar tekortkomingen zou zijn gewezen. Vrijwel alle aandachtspunten uit de beoordeling zijn immers reeds eerder aan de orde gesteld, zoals blijkt uit de verslagen van eerdere functioneringsgesprekken en uit de beoordeling uit 2003. Uit die stukken rijst voor de Raad consistent het beeld op van een spontane, hulpvaardige en enthousiaste mede-werker, die graag nieuwe zaken aanpakt, maar daardoor onvoldoende aandacht heeft voor een zorgvuldige uitvoering van lopende zaken, die daarbij nog te veel aansturing nodig heeft en die in houding en communicatie geregeld haar positie uit het oog verliest.
5.6. De Raad volgt appellante niet in haar stellingen, dat de motivering op een aantal punten tegenstrijdig is en dat eenzelfde kritiekpunt soms ten onrechte bij verschillende gezichtspunten naar voren komt. Naar het oordeel van de Raad heeft de korpsbeheerder voldoende aannemelijk gemaakt, dat geen sprake is van tegenstrijdigheden, maar van nuances in de motivering, waarbij ernaar gestreefd is ook positieve aspecten en ontwikkelingen in het functioneren te signaleren. Het signaleren daarvan is niet strijdig met een score 2, omdat die score betekent dat soms (maar nog niet in voldoende mate) aan de functie-eisen wordt voldaan. Voorts kan de Raad zich verenigen met de uitleg van de korpsbeheerder, dat de veelheid van te beoordelen gezichtspunten meebrengt, dat er soms een zekere overlapping is in de concrete voorbeelden van situaties waarmee de gezichtspunten worden toegelicht.
5.7. Alles bijeengenomen heeft de korpsbeheerder naar het oordeel van de Raad met de gegeven nadere motivering en de daarbij aangedragen voorbeelden voldoende aangetoond dat de gegeven waarderingen niet op onvoldoende gronden berusten.
5.8. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep dat appellante geacht moet worden te hebben ingesteld tegen het besluit van 25 april 2008 ongegrond moet worden verklaard.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 25 april 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en
K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD