ECLI:NL:CRVB:2009:BI3906

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6091 AW + 09/1687 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op eigen verzoek en de voorwaarden voor een in vrijheid genomen beslissing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin het ontslag van betrokkene op eigen verzoek werd vernietigd. Betrokkene, die sinds 1990 werkzaam was bij de Penitentiaire Inrichtingen, had zijn werkzaamheden sinds 2001 niet meer uitgevoerd en was in 2005 ontslagen op grond van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) wegens het niet voldoen aan de herplaatsingsverplichting. Na een periode van detachering bij het ministerie van Justitie, werd betrokkene onder druk van omstandigheden gedwongen om een voorstel voor ontslag op verzoek te aanvaarden. De rechtbank oordeelde dat betrokkene dit voorstel niet in vrijheid had ondertekend, omdat er sprake was van onaanvaardbare druk.

In hoger beroep stelde de Minister dat er geen sprake was van ongeoorloofde druk en dat het voorstel niet onderhandelbaar was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat aan de voorwaarden voor een in vrijheid genomen ontslagverzoek was voldaan. Betrokkene had het voorstel besproken, had nagedacht over de gevolgen en had zich laten informeren door deskundigen. De Raad concludeerde dat betrokkene zijn keuze in volle bewustzijn had gemaakt en dat er geen bewijs was voor dwang of druk. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond, waarmee het ontslag op eigen verzoek werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden waaronder een ontslagverzoek moet worden gedaan, en dat de werkgever moet zorgen dat de werknemer zich bewust is van zijn rechten en de gevolgen van zijn beslissing. De Raad oordeelde dat de Minister geen onredelijke eisen had gesteld en dat de omstandigheden niet zodanig waren dat betrokkene niet in vrijheid had kunnen kiezen.

Uitspraak

07/6091 AW en 09/1687 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Justitie (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 17 september 2007, 07/381 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 7 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Op 21 april 2008 heeft appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Kleijne-Sanders, werkzaam bij het ministerie van Justitie. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. A.C.C. Balke, advocaat te Zwolle.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene was sinds 1990 werkzaam bij de (rechtsvoorganger van) Penitentiaire Inrichtingen [plaatsnaam] (hierna: PI [plaatsnaam]), laatstelijk in de functie van Directeur beheer. In verband met een reorganisatie is die functie opgeheven. Betrokkene heeft vanaf 8 maart 2001 zijn werkzaamheden niet meer uitgevoerd. De verhouding tussen partijen is daarna verstoord geraakt en partijen hebben zonder succes overleg gevoerd over beëindiging van de aanstelling. In april 2003 is betrokkene aangewezen als herplaatsings-kandidaat. In de periode december 2001 tot mei 2005 heeft betrokkene op detacherings-basis bij diverse onderdelen van het ministerie van Justitie werkzaamheden verricht.
1.2. Bij besluit van 25 juli 2005 is betrokkene met ingang van 25 oktober 2005 ontslag verleend op grond van het bepaalde in artikel 49l, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), wegens het weigeren te voldoen aan de verplichting om als herplaatsingskandidaat al het mogelijke te doen om een passende functie te vinden. Betrokkene heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3. Betrokkene heeft vervolgens de functie van Hoofd ondersteuning bij de rechtbank [naam rechtbank] verworven voor de periode van 1 november 2005 tot 1 november 2006. De rechtbank [naam rechtbank] heeft daarbij als voorwaarde gesteld dat betrokkene gedurende die functievervulling in dienst blijft bij de PI [plaatsnaam] en de werkzaamheden op detachering-basis vervult. Appellant heeft zich bereid verklaard hieraan medewerking te verlenen. Dit heeft ertoe geleid dat appellant bij brief van 10 oktober 2005 aan betrokkene het voorstel heeft gedaan om het ontslagbesluit van 25 juli 2005 in te trekken, onder de voorwaarde dat betrokkene zijn bezwaar tegen dat ontslagbesluit intrekt en verzoekt om ontslag per 1 november 2006. Op 25 oktober 2005 is betrokkene met dat voorstel akkoord gegaan en met ingang van 1 november 2005 is betrokkene aangevangen met zijn werkzaamheden bij de rechtbank [naam rechtbank]. Bij brief van 9 november 2005 heeft betrokkene aan appellant meegedeeld dat hij onder grote druk en dwang met het voorstel akkoord is gegaan, omdat hij heeft moeten kiezen uit ontslag of werk met in de toekomst verstrekkende rechtspositionele gevolgen en appellant heeft geweigerd daarover overleg te voeren.
1.4. Vervolgens heeft appellant bij besluiten van 22 november 2005 het ontslagbesluit van 25 juli 2005 ingetrokken en aan betrokkene de opdracht verstrekt tot het verrichten van de werkzaamheden behorend bij de functie Hoofd ondersteuning bij de rechtbank [naam rechtbank] gedurende 12 maanden vanaf 1 november 2005. Bij besluit van 23 november 2005 heeft appellant betrokkene per 1 november 2006 ontslag op eigen verzoek verleend op grond van het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van het ARAR. Het bezwaar tegen laatstgenoemd ontslagbesluit is bij besluit van 25 januari 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe heeft zij overwogen dat niet gezegd kan worden dat betrokkene het voorstel zonder dwang en in vrijheid heeft ondertekend, noch dat sprake is geweest van een ondubbelzinnig ontslagverzoek. Volgens de rechtbank was er sprake van onaanvaardbare druk, omdat betrokkene moest kiezen tussen ontslag per 25 oktober 2005 of werken tot 1 november 2006 gevolgd door ontslag op verzoek.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van onoorbare druk. Gelet op het feit dat door het ontslagbesluit van 25 juli 2005 een einde was gekomen aan een lange en moeizaam verlopen periode, bestond er voor appellant geen enkel belang om tegemoet te komen aan het voorstel om het dienstverband te herstellen en betrokkene te detacheren. Appellant acht het niet onredelijk dat aan betrokkene na ommekomst van de detachering alsnog ontslag op verzoek werd verleend. Het was immers voor alle partijen duidelijk dat het niet de bedoeling was het dienstverband blijvend te herstellen. Het feit dat het voorstel niet onderhandelbaar was, impliceert volgens appellant nog niet dat er dwang is uitgeoefend om dat voorstel te aanvaarden.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge vaste rechtspraak van deze Raad (CRvB 24 juli 2008, LJN BD9294 en TAR 2009, 34) moet een ontslagverzoek tot een in vrijheid genomen beslissing kunnen worden herleid. Bij een ontslagverzoek als dit, waarbij betrokkene onder druk van de omstandigheden waarborgen en rechten prijsgeeft, dient de werkgever zich ervan te vergewissen dat de betrokkene zich ten volle bewust is van zijn (rechts)positie, van de gevolgen van zijn ontslagname en van eventuele alternatieven, en dat hij voldoende gelegenheid heeft gehad tot een afgewogen beslissing te komen.
4.2. Naar het oordeel van de Raad is in dit geval aan deze voorwaarden voldaan. Het voorstel dat is neergelegd in de brief van 10 oktober 2005 is met betrokkene besproken en hem zijn de gevolgen daarvan duidelijk gemaakt. Betrokkene heeft over het voorstel veertien dagen nagedacht en zich in die tijd door deskundigen laten informeren. Hoe moeilijk betrokkene het ook vond om een keuze te maken, hij heeft dat gedaan in het volle besef van de gevolgen. Door zijn ondertekening gaf betrokkene aan dat hij het ontslagbesluit van 25 juli 2005 van tafel wilde, en stemde hij in met een detachering en met een ontslag op eigen verzoek met een ingangsdatum van ruim een jaar later. De Raad ziet niet in dat betrokkene die keuze niet in alle vrijheid heeft kunnen maken. Dat sprake was van ongeoorloofde druk of dwang is in geen enkel opzicht gebleken. Dat de voorwaarde van ontslag op eigen verzoek niet had mogen worden gesteld kan de Raad ook niet inzien. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat betrokkene op het moment dat hem het voorstel werd gedaan al met een - onvrijwillig - ontslagbesluit was geconfron-teerd en dat als gevolg van het voorstel zijn aanstelling werd hersteld, zij het niet voor onbepaalde tijd.
5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het door betrokkene bij de rechtbank ingestelde beroep moet
- doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen - ongegrond worden verklaard.
6. Nu de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven ontvalt de grondslag aan het ter uitvoering van die uitspraak gegeven nieuwe besluit op bezwaar, zodat ook dit besluit moet worden vernietigd.
7 . De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak.
Verklaart het beroep tegen het besluit van 25 januari 2007 ongegrond;
Vernietigt het besluit van 21 april 2008;
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en
K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD