ECLI:NL:CRVB:2009:BI3905

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-36 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verhoging arbeidsongeschiktheidspensioen wegens gebrek aan dienstverband en pre-existente kwetsbaarheid

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin haar beroep tegen de weigering van de Staatssecretaris van Defensie om haar arbeidsongeschiktheidspensioen te verhogen, ongegrond werd verklaard. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vond plaats op 7 mei 2009. Appellante, die van 1985 tot 1995 als beroepsmilitair en van 2000 tot 2004 als actief reservist heeft gediend, kreeg in 2005 een arbeidsongeschiktheidspensioen toegekend. De staatssecretaris stelde echter vast dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid met dienstverband, wat leidde tot de weigering van de verhoging van haar pensioen.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat appellante een pre-existente kwetsbaarheid had en dat er geen bewijs was van een dienstverband tussen haar uitzendingen en haar psychische aandoening. De Raad verwees naar een rapport van de psychiater dr. W. Op den Velde, waarin werd gesteld dat er weliswaar kenmerken van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) aanwezig waren, maar dat de diagnose aanpassingsstoornis meer passend was. De Raad concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat appellante niet in aanmerking kwam voor de verhoging van haar pensioen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de grieven van appellante geen doel troffen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier M. Lammerse.

Uitspraak

07/36 MPW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 november 2006, 06/2060 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 7 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2009. Appellante is niet verschenen, zoals te voren was gemeld. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Geurst, werkzaam bij de Stichting Pensioenfonds ABP.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Volstaan wordt met het volgende.
1.1. Appellante was van 9 september 1985 tot 9 september 1995 aangesteld als beroepsmilitair voor bepaalde tijd en van 1 februari 2000 tot 1 maart 2004 als actief reservist. Aan haar is per 1 maart 2004 ontslag verleend op grond van blijvende ongeschiktheid voor het vervullen van de dienst uit hoofd van een ziekte of een gebrek.
1.2. Bij besluit van 11 juli 2005 heeft de staatssecretaris aan appellante een arbeidsongeschiktheidspensioen toegekend op grond van artikel 2 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (verder: Besluit). Hierbij is vastgesteld dat bij appellante geen sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienst-verband in de zin van artikel 2, eerste lid van het Besluit, zodat zij niet in aanmerking komt voor verhoging van de uitkering op grond van artikel 10, eerste lid, van het Besluit. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 28 februari 2006 (verder: bestreden besluit). Het tegen dit laatste besluit ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daaraan voorafgaand was bij besluit van de staatssecretaris van 6 januari 2006 het bezwaar van appellante tegen de weigering om aan haar een militair invaliditeitspensioen te verstrekken ook ongegrond verklaard. Het tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank van 24 november 2006, nr. 06/1429, ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
2.1. Appellante kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft evenals in bezwaar en beroep met verwijzing naar een in bezwaar door haar overgelegd rapport van de psychiater dr. W. Op den Velde van 4 november 2004 aangevoerd dat wel sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband. Een in hoger beroep aangekondigd nader medisch rapport is niet in het geding gebracht.
2.2. De staatssecretaris heeft in het verweerschrift, met verwijzing naar een bijgevoegd commentaar van de verzekeringsgeneeskundige B.W. Haijtink van 22 februari 2007, de conclusie gehandhaafd dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband in de onder 1.2 beschreven zin.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. In dit geding moet de vraag worden beantwoord of de staatssecretaris bij het bestreden besluit terecht het standpunt heeft ingenomen dat bij appellante geen sprake is van arbeidsongeschiktheid met dienstverband in de zin van artikel 2, eerste lid van het Besluit. Hieronder wordt verstaan: arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekten of gebreken die in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan de militair opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder zij moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid zijn te wijten.
3.2. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende conclusie dat bij appellante sprake is van een pre-existente kwetsbaarheid en dat niet is gebleken van een dienstverband tussen uitzendingen en de psychische aandoening van appellante, voldoende wordt gedragen door het zorgvuldig uitgevoerde Militair Geneeskundig Onderzoek en de bijbehorende rapporten. Er zijn onvoldoende aanwijzingen gevonden voor een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Bij appellante was al jaren sprake van agorafobie en mogelijk een lichte paniekstoornis. Na haar terugkomst van uitzending heeft zij een aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken ontwikkeld, welke een chronisch karakter heeft gekregen. Ook de psychiater Op den Velde achtte weliswaar kenmerken van een PTSS aanwezig, maar vanwege het ontbreken van herbelevingen achtte ook hij de diagnose aanpassingsstoornis meer aangewezen. Aan de visie van de psychiater Op den Velde dat het hem onwaarschijnlijk lijkt dat appellante zonder de stressvolle uitzendingen de huidige klachten zou hebben gekregen kan de Raad, gezien alle voorhanden zijnde medische rapporten waaruit het tegendeel blijkt, niet die betekenis hechten die appellante daaraan gehecht wil zien. Ook overigens zijn van de zijde van appellante geen medische gegevens in het geding gebracht die aan de juistheid van het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt doen twijfelen.
3.3. Gezien het vorenstaande treffen de grieven van appellante geen doel en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
3.4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en A.J. Schaap als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2009.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. Lammerse.
HD