[Appellante], gevestigd te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 augustus 2007, 06/7322 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 mei 2009
Namens appellante heeft mr. E. Nagtegaal, advocaat te Zaandam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2009. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door L.M. Taal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
1.1. Op 24 februari 2000 is [naam werknemer] (werknemer) in dienst getreden bij appellante. De werknemer is op 25 juni 2004 uitgevallen. De werknemer heeft in de periode van 52 weken vanaf 25 juni 2004 (eerste ziektejaar) een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen ter hoogte van maximaal 100% van het dagloon. Bij brief van 11 november 2005 heeft appellante verzocht om aanvulling van de ZW-uitkering over het tweede ziektejaar tot 100% van het dagloon.
1.2. Bij besluit van 5 april 2006 is de hoogte van de ZW-uitkering met ingang van 24 juni 2005 vastgesteld op 70% van het dagloon. Het Uwv heeft bij besluit van 4 augustus 2006 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de mogelijkheid om de ZW-uitkering op verzoek van appellante te verhogen tot meer dan 70%, beperkt is tot het eerste ziektejaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard, is het bestreden besluit vernietigd, en is het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft bepaald dat de aangevallen uitspraak in de plaats komt van het bestreden besluit en dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht vergoedt.
3. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar ten onrechte alsnog niet-ontvankelijk is verklaard. Het Uwv heeft ter zitting een gelijkluidend standpunt ingenomen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellante geen rechtstreeks bij het besluit van 5 april 2006 betrokken belang heeft. Overwogen is dat het financiële belang van appellante slechts een indirect belang is, omdat de verplichting van appellante tot doorbetaling van meer dan 70% van het dagloon over het tweede ziektejaar niet uit de wet volgt maar uit de contractuele relatie met de werknemer.
4.2. De Raad overweegt dat ingevolge de - ook door de rechtbank aangehaalde - vaste jurisprudentie, waaronder zijn uitspraken van 24 september 2002, LJN AE9101, AE8200 en AF8109, de werkgever ten aanzien van een besluit omtrent aanspraken van een werknemer op ziekengeld als belanghebbende dient te worden beschouwd. In het dwingendrechtelijk vastgelegde wettelijke stelsel van inkomensbescherming van de zieke werknemer dat de Raad in die uitspraken schetst is niet de contractsvrijheid van werknemer en werkgever maar de wet zelf de bron van de loondoorbetalingsverplichting. Weliswaar heeft appellante gesteld dat de ZW-uitkering over het tweede ziektejaar op 100% van het dagloon moet worden vastgesteld, maar dit neemt niet weg dat het primaire besluit waartegen appellante is opgekomen ingevolge het dwingendrechtelijk vastgelegde wettelijke stelsel rechtstreeks doorwerkt in de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever, zodat diens belangen daarbij rechtstreeks zijn betrokken. De Raad wijst voorts op artikel 29b, derde lid, van de ZW - zoals dat luidde ten tijde hier in geding en voor zover hier van belang - waarin is bepaald dat het ziekengeld in het tijdvak van 52 weken vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken van de werknemer op verzoek van de werkgever op (100% van) het dagloon wordt gesteld. Met die bepaling is naar het oordeel van de Raad niet verenigbaar dat appellante niet zou moeten worden aangemerkt als belanghebbende bij het op haar verzoek genomen besluit.
4.3. De Raad concludeert uit het voorgaande dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij in geval van vernietiging van de aangevallen uitspraak wensen dat de Raad uitspraak doet over het (inhoudelijke) geschil dat hen verdeeld houdt.
4.4. In dit geschil heeft appellante het standpunt ingenomen dat zij erop mocht vertrouwen dat het Uwv gedurende vijf jaar vanaf indiensttreding van de arbeidsgehandicapte werknemer in geval van ziekte ZW-uitkering tot 100% van het dagloon zou uitbetalen. Appellante heeft zich daarbij beroepen op informatiefolders van het Uwv. Voorts heeft zij gewezen op de wetswijziging tot verhoging van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van 70% naar 75% en de voor die wetswijziging gegeven motivering. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel niet slaagt en gewezen op de uitspraken van de Raad van 28 februari 2007, LJN AZ9976 en 4 maart 2009, LJN BH4809.
4.5. Overeenkomstig het oordeel van de Raad in de genoemde uitspraak van 4 maart 2009 is de Raad in dit geval van oordeel dat appellante geen aanspraken kan ontlenen aan de informatiefolders, nu de informatie in algemene bewoordingen is gesteld en ziet op de situatie die gold toen er nog slechts sprake was van een loondoorbetalingsverplichting van 52 weken. Aan dat oordeel doet niet af dat niet kan worden uitgesloten dat de informatie - anders dan voor de betrokken werkgever in de uitspraak van 4 maart 2009 - voor appellante gedragsbepalend is geweest.
4.6. Voorts is de Raad van oordeel - overeenkomstig hetgeen in de uitspraak van 4 maart 2009 is overwogen - dat de stelling van appellante ten aanzien van de motivering van de genoemde wetswijziging niet kan worden gevolgd. Voor de verdere onderbouwing van zijn oordeel verwijst de Raad naar de overwegingen in de bedoelde uitspraak.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat de Raad - doende hetgeen de rechtbank behoorde te doen - het beroep ongegrond dient te verklaren.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.