ECLI:NL:CRVB:2009:BI3769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6492 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht meer had op ziekengeld. Appellante, die tot 1 augustus 2004 als leerling-apothekersassistente werkte, meldde zich op 16 februari 2004 ziek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verstrekte haar vanaf 1 augustus 2004 een uitkering op basis van de Ziektewet. Echter, op 9 november 2004 besloot het Uwv dat appellante met ingang van 15 november 2004 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij niet meer ongeschikt werd geacht voor haar werk of andere passende arbeid. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium bevestigd, ondanks een eerdere vernietiging door de rechtbank op 28 juli 2006, die twijfels had geuit over de zorgvuldigheid van het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij in haar belangen was geschaad, omdat zij niet de kans had gekregen om inhoudelijk te reageren op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat de rapportage was gebaseerd op een gedegen medisch onderzoek en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de situatie van appellante op de datum in geding anders zouden kunnen duiden. De Raad concludeerde dat het Uwv op zorgvuldige wijze had gehandeld en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd diende te worden.

De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts en dat appellante niet in haar belangen was geschaad. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er werden geen proceskosten vergoed, aangezien er geen termen aanwezig waren om dit te rechtvaardigen.

Uitspraak

07/6492 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 11 oktober 2007, 07/1631 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Raaijmakers, advocaat te Hoofddorp, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.J.M.A. Clerx.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, die tot 1 augustus 2004 op basis van een tijdelijk dienstverband werkzaam was als leerling-apothekersassistente, heeft zich op 16 februari 2004 ziek gemeld. Vanaf 1 augustus 2004 heeft het Uwv aan appellante een uitkering in het kader van het vangnet ingevolge de Ziektewet (ZW) verstrekt.
1.2. Bij besluit van 9 november 2004 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 15 november 2004 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid als leerling-apothekersassistente, alsmede voor andere arbeid passend bij haar kennis en vaardigheden. Bij besluit van 17 maart 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 november 2004 ongegrond verklaard.
1.3. Bij uitspraak van 28 juli 2006 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 17 maart 2005 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepalingen gegeven omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht. In die uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat er reden is te twijfelen aan het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts voor zover dit betrekking heeft op de vakgebieden van de orthopeed en de oogarts.
1.4. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft het Uwv op 25 januari 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen (het bestreden besluit). Onder verwijzing naar de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst van 11 januari 2007 en de bezwaararbeidsdeskundige M.N.J. Kollard van 10 januari 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante opnieuw ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts niet zorgvuldig tot stand is gekomen, nu daaruit blijkt dat hij dossierstudie heeft verricht, appellante heeft onderzocht en informatie bij de behandelend specialisten heeft opgevraagd die bij zijn afweging is betrokken. De rechtbank achtte de rapportage daarmee gebaseerd op een volledig en voldoende medisch onderzoek en was van oordeel dat er geen aanknopingspunten bestonden om aan de juistheid of volledigheid daarvan te twijfelen.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in haar belangen is geschaad, omdat zij niet in de gelegenheid is gesteld inhoudelijk te reageren op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts. In dat verband heeft zij gesteld dat de enkele omstandigheid dat zij haar klachten bij de bezwaarverzekeringsarts heeft toegelicht, niet maakt dat hetgeen zij naar voren heeft gebracht ook op juiste wijze in de rapportage is verwerkt.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. De grief van appellante dat zij in haar belangen is geschaad omdat zij niet in de gelegenheid is geweest op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts te reageren, kan naar het oordeel van de Raad niet slagen. De rapportage van de bezwaarverzekeringsarts is gebaseerd op eigen onderzoek en bevestigt hetgeen uit de medische informatie van de behandelend specialisten naar voren is gekomen Van nieuwe of andersluidende medische gegevens, die een ander licht op de medische toestand van appellante op de datum in geding werpen, is niet gebleken. Dat appellante door het Uwv niet in de gelegenheid is gesteld op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts te reageren, kan niet tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, nu de daaraan ten grondslag liggende medische gegevens door appellante zelf zijn verstrekt dan wel afkomstig zijn van de haar behandelend specialisten. Niet gebleken is dat deze gegevens niet op juiste wijze in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts zijn verwerkt. Nu ook in beroep en in hoger beroep door appellante geen andersluidende medische gegevens zijn overgelegd en niet inhoudelijk op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts is gereageerd, ziet de Raad geen aanleiding om tot een andersluidend oordeel te komen.
4.2. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) M.A. van Amerongen.
CVG