ECLI:NL:CRVB:2009:BI3749
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens verhoging WAJONG-uitkering
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 26 oktober 2001 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante kreeg op 12 juli 2004 een WAJONG-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100, wat leidde tot de intrekking van haar bijstand per 26 juli 2003 door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere. Het College vorderde vervolgens de te veel betaalde bijstand terug, wat resulteerde in een bruto bedrag van € 6.124,60, dat later werd verlaagd tot een netto bedrag van € 3.610,15 na gegrondverklaring van bezwaren door het College.
De rechtbank Zwolle-Lelystad verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het College ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de terugvordering onaanvaardbare financiële gevolgen voor haar had. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het College bevoegd was om de terugvordering te effectueren en dat er geen bewijs was dat de terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat de terugvordering in overeenstemming was met het beleid van het College.
De uitspraak werd gedaan door C. van Viegen, met B.E. Giesen als griffier. De Raad concludeerde dat de terugvordering niet onaanvaardbare financiële gevolgen had voor appellante, aangezien zij over een inkomen op bijstandsniveau beschikte. De Raad benadrukte dat de uitvoering van de terugvordering zodanig diende te geschieden dat appellante een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet zou behouden, zoals vastgelegd in de wet.