ECLI:NL:CRVB:2009:BI3745

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2592 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 2001 een WAO-uitkering ontving, was van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid was onderschat en dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig waren opgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 8 mei 2009 behandeld en oordeelde dat de bezwaarverzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant niet correct hadden vastgesteld. De Raad volgde het oordeel van de deskundige, psychiater dr. H.N. Sno, die beperkingen had vastgesteld in het functioneren van appellant, en oordeelde dat het bestreden besluit op een ontoereikende medische grondslag berustte. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en droeg het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij ook een nieuwe arbeidskundige beoordeling moet plaatsvinden. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.055,83 bedroegen, en moest het Uwv het betaalde griffierecht van € 144,- vergoeden.

Uitspraak

07/2592 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 maart 2007, 06/4009 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.B. de Jong, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 10 oktober 2007 heeft appellant een rapport van 27 augustus 2007 van psychiater drs. J.F.G. Tabeling en psychiater in opleiding drs. A. Ouwehand in het geding gebracht.
Bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst heeft bij rapport van 17 november 2007 hierop gereageerd.
Op 21 december 2007 is namens appellant nog een brief van 18 september 2007 van Tabeling en Ouwehand ingediend. Op 29 januari 2008 heeft Hulst hierop een reactie gegeven.
Op verzoek van de Raad heeft de als deskundige benoemde psychiater dr. H.N. Sno op 22 oktober 2008 een rapport uitgebracht.
Hulst heeft bij rapport van 8 december 2008 hierop gereageerd. Appellant heeft op 23 december 2008 een reactie gegeven op de rapportage.
Bij brief van 5 maart 2009 heeft appellant een rapport van 25 februari 2009 van medisch adviseur mr. drs. J.F.G. Wolthuis ingediend. Tevens heeft appellant stukken met betrekking tot een latere ziekmelding overgelegd.
Hulst heeft bij rapport van 11 maart 2009 een reactie gegeven op de rapportage van Wolthuis. Op 20 maart 2009 heeft Wolthuis namens appellant een reactie gegeven op het rapport van Hulst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde De Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is op 4 februari 2000 als gevolg van psychische klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als toezichthouder/kassier. Met ingang van 1 februari 2001 is hem een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft er medisch en arbeidskundig onderzoek plaats gehad. Op basis van de bevindingen en conclusies uit deze onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 10 oktober 2005 de aan appellant toegekende WAO-uitkering met ingang van 1 december 2005 beëindigd op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per die datum minder dan 15% bedroeg.
1.3. Naar aanleiding van het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft er een bezwaarverzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Gelet op de uitkomst van dit onderzoek is bij besluit van 28 februari 2006 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 oktober 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 28 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3. In hoger beroep is aangevoerd dat appellant geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft op basis van onvermogen tot sociaal en persoonlijk functioneren. Appellant is van mening dat zijn klachten sinds 2001 zijn toegenomen. Voorts is appellant van mening dat de rapportages van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Appellant heeft vervolgens in het geding gebracht het in rubriek I genoemde rapport van Tabeling en Ouwehand waarin wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden. Appellant verzoekt de Raad om dit rapport in de beoordeling te betrekken.
4.1. De in rubriek I van deze uitspraak vermelde deskundige Sno heeft appellant op 29 september 2008 en 13 oktober 2008 onderzocht en op 22 oktober 2008 verslag gedaan van zijn onderzoek. Sno heeft bij appellant de diagnose posttraumatische stress stoornis (PTSS) en chronisch ongedifferentieerde somatoforme stoornis gesteld. De in het dossier vermelde diagnose depressieve stoornis en paniekstoornis zag Sno als secundair aan de PTSS en niet als een zelfstandige entiteit. De deskundige heeft zich niet geheel kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant. Hij heeft appellant met betrekking tot het item concentreren van de aandacht beperkt geacht. Ook het zelfstandig handelen heeft Sno beperkt geacht. In de rubriek sociaal functioneren is mede samenhangend met de posttraumatische stress stoornis en samenhangend met angst voor bedreiging en conflicten een aantal beperkingen aangebracht.
4.2. In reactie op het rapport van Sno heeft bezwaarverzekeringsarts Hulst in zijn rapport van 8 december 2008 gemotiveerd vraagtekens gezet bij de door Sno aangegeven extra beperkingen. Alvorens eventuele correcties in de FML door te voeren nodigde Hulst Sno uit de door deze genoemde aanpassingen van de FML nader te motiveren, gelet op de door Hulst aangegeven punten.
5.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.2. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter benoemde deskundige in beginsel wordt gevolgd, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is geïndiceerd. In dit geval ziet de Raad geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. Deze aanleiding is met name niet af te leiden uit de rapportage van 8 december 2008 van bezwaarverzekeringsarts Hulst die in hoofdzaak in zijn rapportage slechts twijfel en vraagpunten opwerpt in plaats van gemotiveerd aan te geven op welke aspecten van de FML hij met de deskundige van mening verschilt. Voorts is de Raad van oordeel dat uit de rapportage van 27 augustus 2007 van Tabeling en Ouwehand onvoldoende aanknopingspunten blijken om verdergaande beperkingen aan te geven dan Sno in zijn rapportage heeft geformuleerd. De Raad is van oordeel dat Sno een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat hij zijn conclusies inzichtelijk heeft gemotiveerd aan de hand van de door hem opgestelde FML. Gelet op de door de deskundige gedane bevindingen is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit op een ontoereikende medische grondslag berust.
5.3. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de (bezwaar)verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant niet juist hebben vastgesteld. Reeds daarom kunnen het bestreden besluit, wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en de aangevallen uitspraak niet in stand blijven. Gelet hierop komt de Raad aan een bespreking van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit niet meer toe. In het kader van het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal derhalve ook een nieuwe arbeidskundige beoordeling dienen plaats te hebben.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 805,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.610,-. De Raad ziet tevens aanleiding de kosten van het in rubriek I van deze uitspraak vermelde rapport van medisch adviseur Wolthuis voor een bedrag van (4,17 uur x € 81,23 per uur =) € 338,73 en de reactie van Wolthuis op het rapport van de bezwaarverzekeringsarts voor een bedrag van € 107,10, in totaal derhalve € 445,83 op de voet van evengenoemd artikel voor vergoeding in aanmerking te brengen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 2.055,83, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2009.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.J. van der Torn.
KR