op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Spanje (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 29 mei 2007, 05/2928 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 16 april 2008, 07/621 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 16 april 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
De Svb heeft verweerschriften ingediend, waarop appellant schriftelijk heeft gereageerd.
Vervolgens heeft appellant nog enige brieven aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2009. Appellant is daarbij in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.E. Eind.
1.1. Appellant is [in] 1940 geboren in Nederland. In februari 1997 is hij met zijn echtgenote verhuisd naar Spanje, alwaar zij sindsdien wonen. In december 2004 heeft appellant een aanvraag om een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend bij de Svb.
1.2. Bij besluit van 21 januari 2005 heeft de Svb met ingang van oktober 2005 een ouderdomspensioen krachtens de AOW aan appellant toegekend ter hoogte van 84% van het volledige pensioen voor een gehuwde. Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat appellant niet verzekerd is geweest krachtens de AOW van 27 februari 1997 tot en met 22 oktober 2005.
1.3. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 10 juni 2005 (hierna: besluit 1) ongegrond verklaard.
1.4. In maart 2006 heeft appellant een aanvraag ingediend bij de Svb om toelating tot de vrijwillige verzekering krachtens de AOW vanaf zijn vertrek uit Nederland in februari 1997.
1.5. Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft de Svb afwijzend beslist op deze aanvraag. Daarbij is overwogen dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering genoemd in het Koninklijk Besluit vrijwillige verzekering AOW en Anw voor in de Europese Unie wonende uitkeringsgerechtigden van 19 december 2005, Stb. 720 (hierna: KB 720), omdat hij niet verplicht verzekerd is gebleven in Nederland voor ten minste één Nederlandse sociale verzekering.
1.6. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 27 september 2006 (hierna: besluit 2) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten 1 en 2 bij de aangevallen uitspraken ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep - kort samengevat - aangevoerd dat hij op grond van het arrest van het Hof van Justitie EG van 7 juli 2005 (C-227/03, Van Pommeren-Bourgondiën) en KB 720 alsnog toegelaten dient te worden tot de vrijwillige verzekering krachtens de AOW, waardoor hij aanspraak kan maken op een hoger AOW-pensioen.
4. De Raad overweegt het volgende.
De vrijwillige verzekering
4.1.1. Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd appellant toe te laten tot de vrijwillige verzekering krachtens de AOW op grond van KB 720.
4.1.2. Artikel 2 van KB 720 luidt als volgt:
‘1. De gewezen verzekerde AOW, van 15 jaar of ouder kan zich, zolang hij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, overeenkomstig de artikelen 2 tot en met 10 van dit besluit vrijwillig verzekeren over een tijdvak ingaande op de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd en eindigend uiterlijk op 31 december 2005.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen verzekerde AOW die op de dag van inwerkingtreding van dit besluit de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en op grond daarvan recht heeft dan wel aanspraak maakt op een ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7 van de AOW, met dien verstande dat de vrijwillige verzekering alleen
betrekking heeft op tijdvakken gelegen voorafgaand aan de dag waarop betrokkene 65 jaar is geworden.’.
Voorts is in artikel 1 van KB 720 bepaald dat onder ‘gewezen verzekerde’ wordt verstaan de gewezen verzekerde bedoeld in artikel 40 van de AOW. In laatstgenoemd artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels kunnen worden gesteld voor de vrijwillige verzekering van de gewezen verzekerde die niet in Nederland woont, maar wel in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een land aangesloten bij de Europese Economische Ruimte dan wel in Zwitserland, en in Nederland verplicht verzekerd is gebleven voor één of meer andere takken van sociale zekerheid, genoemd in artikel 4, eerste lid, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71.
4.1.3. De Raad stelt vast dat appellant niet een gewezen verzekerde is als bedoeld in KB 720. Na zijn vertrek uit Nederland in 1997 is appellant immers niet verzekerd gebleven krachtens enige Nederlandse sociale verzekeringswet. Hij ontving vanaf 1997 geen Nederlandse sociale verzekeringsuitkering en niet is gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan appellant toen verplicht verzekerd is gebleven. De medeverzekering van appellant krachtens de Ziekenfondswet (ZFW) kan in dit verband niet als een verplichte verzekering van appellant aangemerkt worden, aangezien deze was gebaseerd op de verplichte verzekering krachtens de ZFW van zijn echtgenote.
Dit betekent dat terecht is beslist dat appellant geen aanspraak heeft op een vrijwillige verzekering krachtens de AOW op grond van KB 720.
4.1.4. Voorts kan de Raad zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen met betrekking tot het (rechtstreekse) beroep van appellant op het arrest Van Pommeren.
Korting op het AOW-pensioen
4.2.1. De Svb heeft een korting van 16% toegepast op het aan appellant toegekende AOW-pensioen, omdat appellant niet verzekerd is geweest krachtens die wet gedurende het tijdvak van 27 februari 1997 tot en met 22 oktober 2005. Ten aanzien van dit tijdvak kan de Raad zich eveneens geheel verenigen met hetgeen de rechtbank daaromtrent in aangevallen uitspraak 1 heeft overwogen. Ook de Raad is niet gebleken van enige grondslag voor een verplichte verzekering van appellant krachtens de AOW tijdens deze periode. Voorts staat vast dat appellant zich na zijn vertrek uit Nederland in 1997 niet vrijwillig heeft verzekerd krachtens de AOW en uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hij op grond van KB 720 ook geen aanspraak kan maken op toelating tot de vrijwillige verzekering.
4.2.2. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de hoger beroepen niet kunnen slagen, zodat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 april 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.