ECLI:NL:CRVB:2009:BI3599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2229 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de goede procesorde in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 mei 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Assen. De zaak betreft de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was verlaagd. De rechtbank had het besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Appellante stelde dat de rechtbank de goede procesorde had geschonden door stukken te laat aan haar gemachtigde door te geven, waardoor zij onvoldoende tijd had om zich voor te bereiden op de zitting. De Raad oordeelde dat er geen sprake was van schending van de tiendagentermijn in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de rechtbank de stukken tijdig had doorgezonden. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit van het Uwv een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing ontbeert, omdat de medische urenbeperkingen van appellante niet correct waren weergegeven in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, waarbij het ook de proceskosten van appellante diende te vergoeden.

Uitspraak

07/2229 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 2 maart 2007, 06/1050 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft R.T. van Baarlen, verbonden aan De Fiscount Adviesgroep B.V. te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 december 2008 zijn de beroepsgronden aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2009. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich, na kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat met de vermelding dat bij het thans bestreden op bezwaar genomen besluit van 19 juli 2006 het besluit van
9 februari 2006 is gehandhaafd. Daarbij heeft het Uwv de eerder naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering met ingang van
8 april 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2. De rechtbank heeft het bestreden besluit, onder gegrondverklaring van het daartegen gerichte beroep, vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Daartoe is overwogen dat het Uwv door in beroep een nieuwe door de bezwaarverzekeringsarts M.A. Peerden opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) in te zenden heeft erkend dat de medische en arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit onvoldoende deugdelijk was en dat reeds om deze reden het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv eerst in beroep een toelichting heeft gegeven als bedoeld in de uitspraak van de Raad van 12 oktober 2006 (LJN AY9971) op de door het zogeheten CBBS-systeem aangebrachte signaleringen die erop wijzen dat mogelijkerwijs onderdelen van de functiebelasting in de geduide functies een overschrijding behelzen van de functionele mogelijkheden van appellante. Daarmee heeft, aldus de rechtbank, het Uwv te kennen gegeven dat het bestreden besluit niet gedragen wordt door de oorspronkelijke arbeidskundige motivering. Gelet op de in beroep gegeven aanvullende motivering heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitkomst van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling een juiste is en heeft om die reden de rechtsgevolgen van het door haar vernietigde bestreden besluit in stand gelaten.
3. In hoger beroep heeft appellante (samengevat) doen aanvoeren dat de rechtbank in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de goede procesorde, dat de medische beperkingen van appellante in de in beroep ingezonden FML van 25 januari 2007 onjuist zijn weergegeven, dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt zijn, dat appellante niet voldoet aan de opleidingseisen VMBO Theoretische leerweg die in een van de geduide functies wordt gevraagd en dat het aanmerken van arbeid op zondag als passende arbeid in dit geval op gespannen voet staat met artikel 9, onder e, van het Schattingsbesluit en om die reden buiten beschouwing zou moeten blijven. Ten slotte heeft appellantes gemachtigde bij brief van 1 december 2008 onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 12 september 2008, LJN BF0731, aangevoerd dat voor appellante een medische urenbeperking geldt van vier uur per dag, terwijl in functies opgenomen in de Sbc-codes 315150 en 315020 vijf respectievelijk vijfeneenhalf uur per dag moet worden gewerkt. Bij het vervallen van deze functies resteren onvoldoende functies om de arbeidsongeschiktheidsschatting te dragen.
4.1. De Raad overweegt met betrekking tot de gestelde schending van artikel 8:58 van de Awb en de schending van de goede procesorde als volgt.
4.1.1. Appellante grondt deze schending op de omstandigheid dat de rechtbank bij het geding heeft betrokken een brief van 8 februari 2007 van het Uwv, een arbeidskundig rapport van 7 februari 2007 en een rapport van 2 februari 2007 van de bezwaarverzekeringsarts. Die stukken zijn door appellantes gemachtigde op 12 februari 2007 ontvangen na doorzending door de rechtbank bij brief van 9 februari 2007, terwijl de zitting op 20 februari 2007 plaatsvond. De late ontvangst klemt temeer, aldus appellante, nu de rechtbank een gemotiveerd schriftelijk verzoek van 15 januari 2007 van appellantes gemachtigde tot uitstel van de zitting van 20 februari 2007 wegens zijn verblijf in het buitenland had afgewezen.
4.1.2. De Raad wijst erop dat artikel 8:58 van de Awb zich richt tot partijen bij het geding en hen toestaat tot uiterlijk tien dagen voor de zitting nadere stukken in te dienen bij de rechter. Het Uwv heeft bij brief van 8 februari 2007 de in 4.1.1 vermelde stukken ingezonden, welke brief met stukken op 9 februari 2007 is doorgezonden door de rechtbank aan appellantes gemachtigde. Nu eerst op 20 februari 2007 de zitting heeft plaatsgevonden is van schending van de tiendagentermijn in artikel 8:58 van de Awb geen sprake. Dat appellantes gemachtigde pas op 12 februari 2007 deze stukken heeft ontvangen van de rechtbank doet daar niet aan af. Artikel 8:58 van de Awb regelt de termijn tot wanneer nadere stukken bij de rechtbank kunnen worden ingediend en regelt niet het tijdstip waarop uiterlijk partijen van nader ingediende stukken kennis kunnen nemen.
4.1.3. Naar het oordeel van de Raad heeft schending van de goede procesorde evenmin plaatsgevonden. De rechtbank heeft de door het Uwv ingediende nadere stukken zo spoedig mogelijk aan appellante doorgezonden. Gesteld noch gebleken is dat de voorbereidingstijd van appellante(s gemachtigde) voor de zitting onvoldoende was om adequaat op de ingezonden stukken te kunnen reageren. Daarbij komt dat die stukken zich beperkten tot een nadere motivering van de arbeidsongeschiktheidsschatting. De omstandigheid dat het verzoek om uitstel van de zitting wegens verblijf in het buitenland van appellantes gemachtigde al eerder door de rechtbank was afgewezen doet hieraan niet af. Uit het door de organisatie van appellantes gemachtigde gehanteerde briefpapier valt af te leiden dat daarbij een viertal specialisten loonheffingen en sociale zekerheid (waaronder appellantes gemachtigde) werkzaam zijn, zodat de rechtbank ervan mocht uitgaan dat appellantes gemachtigde, indien hij dat wenste, zich zou kunnen laten vervangen. De Raad overweegt voorts dat de reden van het verblijf van appellantes gemachtigde in het buitenland zijn 25-jarig huwelijksfeest betrof, hij zijn afwezigheid derhalve ruim van te voren heeft zien aankomen en dat hij zijn verhinderdata in verband hiermee tijdig aan de rechtbank had kunnen doorgeven, hetgeen niet is geschied. Dit klemt temeer nu de rechtbank bij brief van 12 oktober 2006 al aan partijen had aangegeven dat besloten was de zaak ter zitting te behandelen, dat partijen over de zittingsdatum zo spoedig mogelijk zouden worden geïnformeerd en in een bijlage bij deze brief had gewezen op de Landelijke procesregeling bestuursprocesrecht op de internetsite: www.rechtspraak.nl. Van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in deze regeling, op grond waarvan de rechtbank uitstel van behandeling ter zitting had behoren toe te staan, is de Raad ook anderszins niet gebleken.
4.2.1. De Raad ziet met betrekking tot de inhoud van het tussen partijen bestaande geschil aanleiding eerst de stelling van appellante te bespreken dat in twee Sbc-codes functies voorkomen waarin de maximaal toegestane arbeidsduur van vier uur per dag wordt overschreden.
4.2.2. De bezwaarverzekeringsarts M.A. Peerden heeft bij rapport van 19 mei 2006 overwogen dat de verzekeringsarts de door hem aanvaarde medische urenbeperking tot vier uur per dag heel wel achterwege had kunnen laten en dat daaruit voortvloeit dat een urenomvang van vijf en vijfeneenhalf uur (in de geduide functies) zonder meer binnen de tolerantie van appellantes mogelijkheden moet worden geacht.
4.2.3. De bezwaarverzekeringsarts heeft evenwel noch in de bezwaarfase van de besluitvorming noch nadien in de gedingvoering wijziging in de FML op dit punt aangebracht, zodat de Raad ervan uitgaat dat appellante in medisch opzicht nog steeds beperkt wordt geacht tot loonvormende arbeid gedurende ongeveer gemiddeld vier uur per dag.
4.2.4. Daarvan uitgaande moet de Raad vaststellen dat in de in de arbeidsmogelijkhedenlijst opgenomen Sbc-code 315150 een functie is opgenomen van receptioniste in een verpleeghuis met een maximale werktijd van vijfeneenhalf uur per dag. Naar de Raad eerder in zijn ook door appellantes gemachtigde aangehaalde uitspraak van 12 september 2008, LJN BF0731 heeft overwogen kan een overschrijding van 37,5% niet geacht worden te vallen binnen de toegestane urenbeperking, ook al zou ervan worden uitgegaan dat deze een zekere marge kent. Bij het wegvallen van deze functie wegens de overschrijding van de toelaatbare arbeidsduur is deze Sbc-code nog slechts gevuld met één functie met één arbeidsplaats, hetgeen te weinig is om deze Sbc-code aan de schatting ten grondslag te leggen. In de Sbc-code 315120 is de functie van telefonist/receptionist bij een zorgverzekeraar opgenomen met drie arbeidsplaatsen. In die functie wordt maximaal vijf uur per dag gewerkt, hetgeen eveneens een overschrijding van de toegestane arbeidsduur oplevert en wel van 25%. Ook dit acht de Raad een overschrijding die niet valt binnen de toegestane marge van de urenbeperking. Bij het wegvallen van deze Sbc-codes resteren slechts twee Sbc-codes op de arbeidsmogelijkhedenlijst, hetgeen in strijd is met het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten dat een schatting gebaseerd is op drie verschillende geschikt te achten functies.
4.2.5. Het bestreden besluit ontbeert derhalve een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing. De overige beroepsgronden van appellante behoeven gelet hierop geen verdere bespreking.
5. De aangevallen uitspraak waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten komt voor vernietiging in aanmerking. Het Uwv zal een nieuw besluit op het bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen.
6. Het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is en de Raad onvoldoende inzicht heeft in de omvang van de door het besluit van het Uwv geleden renteschade. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden. Indien het Uwv mocht besluiten af te zien van een nieuw besluit op bezwaar, zal het Uwv ter zake een zelfstandig (schade)besluit dienen te nemen.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Verstaat dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M.C.M. van Laar en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
TM