[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 29 november 2006, 06/1337 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 mei 2009
Namens appellante heeft mr. L.E. Nijk, advocaat te Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.L. Gerritsen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft zenuwarts/neuroloog/psychiater C.J.F. Kemperman verzocht een deskundigenonderzoek te verrichten. Omtrent zijn onderzoek (dat in samenwerking met de psycholoog I. Schippers is verricht) heeft hij op 12 december 2008 aan de Raad rapport uitgebracht.
Daarop is van de zijde van het Uwv een reactie ingezonden.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2009. Namens appellante is mr. Nijk verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Dalfsen.
1.1. Appellante is in 1997 is uitgevallen voor haar werk voor 32 uur per week als huishoudelijke medewerkster. Zij is ingaande 27 april 1998 volledig arbeidsongeschikt beschouwd in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) vanwege lichamelijke en psychische klachten. Haar beroep is gericht tegen het besluit van 24 april 2006 (hierna: het bestreden besluit). Hierbij heeft het Uwv haar bezwaar, gericht tegen het besluit van 2 december 2005 tot intrekking van haar WAO-uitkering per 3 februari 2006, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag, reden waarom zij het beroep ongegrond heeft verklaard.
3. Appellante voert in hoger beroep aan dat haar functionele mogelijkheden zijn overschat. Daartoe heeft zij verwezen naar de rapporten die zijn uitgebracht in het kader van een onderzoek dat in maart 2006 is verricht door de Centrale organisatie Werk en Inkomen (CWI). Haar lichamelijke, persoonlijke en sociale functioneren is daarin veel beperkter ingeschat. Op grond daarvan heeft zij een WSW-indicatie gekregen voor de duur van twee jaar. Naar aanleiding van de uitkomst van het onderzoek door de deskundige Kemperman, dat daarna in opdracht van de Raad heeft plaatsgehad, heeft appellante erop gewezen dat het Uwv wel de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft aangepast, maar daarbij niet zover is gegaan als op basis van die uitkomst had mogen worden verwacht. De in aanmerking genomen functies acht zij voor haar niet geschikt.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Naar aanleiding van het rapport van Kemperman heeft het Uwv in de FML opgenomen dat appellante is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, dat zij niet in staat is uren achtereen in een hoog tempo handelingen te verrichten en dat zij is aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Vastgesteld was al dat appellante is aangewezen op voorspelbaar werk met vaste werkwijzen, werk zonder productiepieken of deadlines, zonder directe omgang met agressieve of onredelijke mensen en werk waarin zij kan terugvallen op directe collega’s of de leidinggevenden. Daarnaast zijn diverse beperkingen vastgesteld voor dynamische handelingen en statische houdingen. De Raad stelt vast dat geen rekening is gehouden met de door Kemperman aangegeven beperking voor werk zonder verhoogd persoonlijk risico en dat in mindere mate rekening is gehouden met de door hem aangegeven beperking dat appellante doorgaans geen conflicten kan hanteren. Voor het overige heeft de bezwaarverzekeringsarts zijn medische advisering aangepast aan de bevindingen van Kemperman.
4.2. De uiteindelijk aanvaarde beperkingen staan volgens het Uwv niet aan functieduiding op de reguliere arbeidsmarkt in de weg. Wel heeft het Uwv erkend dat de aanvankelijke, aan de intrekking van de WAO-uitkering ten grondslag gelegde functies niet alle gehandhaafd kunnen worden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft naar aanleiding van de aanpassing van de FML in hoger beroep deze functies nader op hun geschiktheid onderzocht. Daarbij is hem gebleken dat de functie van inpakker een te hoog handelingstempo kent en dat deze niet geschikt is. In de plaats daarvan heeft hij de functie van samensteller kunststof en rubberindustrie in aanmerking genomen en het arbeidsongeschiktheidspercentage opnieuw berekend. Dit heeft echter niet geleid tot een mate van arbeidsongeschiktheid die tenminste 15% bedraagt.
4.3. De Raad is van oordeel dat, uitgaande van de aangepaste FML, en in aanmerking nemend de functiebeschrijvingen van de drie overgebleven functies, er geen reden is om deze voor appellante te zwaar te achten. Daartoe overweegt de Raad dat Kemperman heeft aangegeven dat appellante kwetsbaar is en een lichte mentale handicap heeft, maar dat in zijn rapport niet is vermeld dat zij zodanig functioneert dat zij op de datum in geding in het geheel niet zou kunnen werken zonder begeleiding of buiten een beschermde omgeving. Met haar beperkingen die voortvloeien uit haar kwetsbaarheid op de datum in geding, zoals door Kemperman aangegeven, wordt in de genoemde functies voldoende rekeninggehouden. In deze functies is geen sprake van conflicthantering.
Ook volgt niet uit de functieomschrijvingen dat hierin gevaarlijke situaties voorkomen. De gemachtigde van appellante heeft ter zitting gesteld dat appellante ook beperkingen heeft met betrekking tot het zich kunnen herinneren van relevante zaken, maar de Raad ziet daarvoor in het deskundigenrapport, anders dan de gemachtigde, onvoldoende aanknopingspunten.
4.4. Nu in hoger beroep een aanpassing van de FML heeft plaatsgevonden, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen. Dit betekent dat het hoger beroep in zoverre slaagt en dat de aangevallen uitspraak om deze reden dient te worden vernietigd. Omdat alsnog is komen vast te staan dat drie functies, die eerder aan appellante waren voorgehouden, voor haar geschikt zijn zal de Raad bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De in bezwaar verzochte vergoeding van kosten van rechtsbijstand komt hierdoor niet voor toewijzing in aanmerking.
5. De Raad ziet in het voorgaande aanleiding om het Uwv te veroordelen in de door appellante in beroep en in hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 966,- voor verleende rechtsbijstand en € 28,60 aan reiskosten van appellante in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 24 april 2006;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg tot een bedrag groot € 644,- en in hoger beroep tot een bedrag groot € 994,60,-, te betalen door het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen, waarvan € 1.610,- aan de griffier van de Raad en € 28,60 aan appellante;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en Ch. van Voorst en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2009.