[Appellante], wonende te [woonplaats], België (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 januari 2007, 06/143 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 april 2009
Namens appellante heeft mr. J.J.M. van Asten, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2009. Namens appellante is verschenen mr. Van Asten voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F.A. Steeman.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het onderzoek wordt voortgezet ter zitting van de Raad op 5 maart 2009.
Bij brief gedateerd 27 februari 2009 heeft het Uwv nadere stukken ingezonden, waaronder een nieuw besluit op bezwaar van dezelfde datum. Tevens is meegedeeld dat het Uwv niet ter zitting van 5 maart 2009 zal verschijnen.
Bij brief van 4 maart 2009 heeft de griffier van de Raad partijen laten weten dat de Raad vooralsnog heeft besloten bij de behandeling van dit geding tevens een oordeel te geven over het nadere besluit van 27 februari 2009.
Bij brief van 4 maart 2009 heeft de gemachtigde van appellante laten weten eveneens niet te zullen verschijnen ter zitting van 5 maart 2009.
Het geding is aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 5 maart 2009. Partijen zijn, zoals tevoren was bericht, niet verschenen.
1. Bij besluit van 3 december 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke was bepaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 8 januari 2004 ingetrokken. Bij besluit op bezwaar van 2 december 2005 is het bezwaar ongegrond verklaard. Het verzoek om vergoeding van de kosten van het bezwaar is afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit instandgelaten. Het Uwv is veroordeeld tot betaling van de proceskosten in beroep en vergoeding van het griffierecht.
3.1. In hoger beroep is namens appellante gemotiveerd bestreden dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met recht in stand heeft gelaten. Gevorderd wordt verder de vergoeding van wettelijke rente en de veroordeling van het Uwv in de kosten van het bezwaar.
3.2. Ter zitting van de Raad op 19 februari 2009 is door het Uwv verzocht om een aantal nadere stukken te mogen indienen. Door de gemachtigde van appellante is hiertegen bezwaar gemaakt. Daarop heeft de Raad het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat de betreffende stukken als gedingstukken worden toegelaten en dat de gemachtigde van appellante in de gelegenheid wordt gesteld op de stukken te reageren.
3.3. Bij brief van 27 februari 2009 heeft het Uwv aan de Raad een nieuw besluit op bezwaar van die datum doen toekomen, waarbij het bezwaar alsnog gegrond wordt verklaard en appellantes uitkering ingevolge de WAO met ingang van 8 januari 2004 onveranderd gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarbij is tevens bepaald dat de kosten van het bezwaar ad € 644,- worden vergoed.
4.1. Het voorgaande leidt de Raad tot het oordeel dat met het besluit van 27 februari 2009 geheel aan het beroep van appellante is tegemoet gekomen. Anders dan door de griffier van de Raad aan partijen is bericht kan het beroep niet geacht worden tevens te zijn gericht tegen het besluit van 27 februari 2009. De Raad zal over laatstgenoemd besluit dan ook geen oordeel geven.
4.2. Nu het besluit van 2 december 2005 door het Uwv niet wordt gehandhaafd en namens appellante een verzoek is gedaan om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft appellante belang behouden bij een vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, zodat de Raad daartoe zal overgaan.
4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Raad dient het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de aan appellante toekomende vergoeding bestaande uit wettelijke rente over de na te betalen uitkering dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995/314.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 2 december 2005 gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 105,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 april 2009.