ECLI:NL:CRVB:2009:BI3524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5512 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van opleidingsniveau en taalvaardigheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 april 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WAO-uitkering aan betrokkene, die in 1991 vanuit Marokko naar Nederland kwam en werkzaam was in de glastuinbouw. Betrokkene had zijn werkzaamheden moeten staken na een bromfietsongeval in 1996. Het Uitvoeringsinstituut had in 2005 de uitkering geweigerd op basis van de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. De rechtbank had het besluit van het Uitvoeringsinstituut vernietigd, omdat onvoldoende was aangetoond dat betrokkene opleidingsniveau 2 had en dat hij ondanks zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal de geselecteerde functies kon vervullen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met wijziging van gronden. De Raad oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut niet aannemelijk had gemaakt dat betrokkene het vereiste opleidingsniveau had. De Raad merkte op dat de functies waarvoor betrokkene werd geselecteerd, elementen bevatten die een bepaald opleidingsniveau vereisen, en dat er geen bewijs was dat betrokkene aan deze eisen voldeed. Wat betreft de kennis van de Nederlandse taal, oordeelde de Raad dat betrokkene, gezien zijn werkervaring in Nederland, in staat was om de functies te vervullen, ondanks zijn beperkte taalvaardigheid. De Raad besloot ook dat het Uitvoeringsinstituut in de proceskosten van betrokkene moest bijdragen, ter hoogte van € 322,– voor verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

07/5512 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 september 2007, 07/274 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 30 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B.F. Desloover, advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene is in 1991 vanuit Marokko naar Nederland gekomen. Hij is werkzaam geweest in de glastuinbouw tot hij op 14 oktober 1996 zijn werkzaamheden moest staken in verband met de gevolgen van een bromfietsongeval.
1.2. Bij besluit van 22 februari 2005 heeft appellant betrokkene met ingang van 13 oktober 1997 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) geweigerd onder overweging dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg. Appellants besluit van 30 december 2005, waarbij betrokkenes bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2005 ongegrond was verklaard, is door de rechtbank bij uitspraak van 5 oktober 2006 vernietigd.
1.3. Nadat een nieuwe beoordeling had plaatsgevonden, heeft appellant bij het bestreden besluit van 15 januari 2007 betrokkenes bezwaar tegen het besluit van 22 februari 2005 wederom ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank betrokkenes beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. Zij heeft daarbij overwogen dat van de zijde van appellant onvoldoende is gemotiveerd dat voor betrokkene opleidingsniveau 2 geldt en eveneens onvoldoende is gemotiveerd dat betrokkene ondanks zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal de voor hem geselecteerde functies kan vervullen.
3.1. De Raad stelt in de eerste plaats vast dat tussen partijen niet (meer) in geding is dat de voor betrokkene geselecteerde functies samensteller met fb-code 8463 en schoonmaker met fb-code 5522 voor hem geschikt zijn te achten. Het geschil spitst zich toe op de geschiktheid van de functies samensteller hydraulische componenten (fb 8462) en productiemedewerker kunststof verpakkingen (fb 9019) (hierna tezamen: de functies).
3.2. Met betrekking tot het voor betrokkene vastgestelde opleidingsniveau 2 overweegt de Raad het volgende. Een indicatie voor indeling in opleidingsniveau 2 is het volledig hebben doorlopen van het basisonderwijs en eventueel enkele jaren vervolgonderwijs zonder diploma. Opleidingsniveau 2 betekent dat men moet kunnen lezen, schrijven en rekenen op eind-basisschoolniveau. Men moet eenvoudige gebruiksaanwijzingen of instructies kunnen lezen en moet kunnen delen/vermenigvuldigen. Appellant heeft terecht naar voren gebracht dat dit niveau niet alleen kan worden behaald door een afgeronde basisschoolopleiding, maar ook door de combinatie van opleiding en werkervaring. De Raad vermag evenwel niet in te zien dat door de combinatie van opleiding en werkervaring voor betrokkene opleidingsniveau 2 zou gelden. Hij merkt op dat betrokkene volgens eigen zeggen in Marokko enige tijd onderwijs aan de Koranschool heeft gevolgd. Van een voltooide basisschoolopleiding lijkt derhalve geen sprake. Daarnaast is betrokkene gedurende enige jaren werkzaam geweest in de glastuinbouw. Niet gebleken is dat hij daarin enige vaardigheden op het terrein van lezen, schrijven of rekenen heeft opgedaan. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor betrokkene opleidingsniveau 2 geldt.
3.3. Naar aanleiding van de opmerkingen die appellant over de aard van de functies naar voren heeft gebracht, merkt de Raad op dat volgens vaste jurisprudentie moet worden uitgegaan van de eisen die volgens de in appellants gegevensbestanden opgeslagen inventarisatie van functie-eisen voor de diverse functies gelden. Nu daarin voor de functies opleidingsniveau 2 is opgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat de functies elementen bevatten – naar mag worden aangenomen betreft het hier met name de daaraan verbonden administratieve taken – waarvoor dit opleidingsniveau nodig is. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat dit niveau voor betrokkene geldt, is evenmin aannemelijk dat betrokkene deze functies kan vervullen.
3.4. Wat de kennis van de Nederlandse taal betreft kan de Raad zich niet vinden in de aangevallen uitspraak. In aanmerking nemend dat betrokkene in staat is gebleken gedurende een aantal jaren in Nederland in de glastuinbouw werkzaam te zijn, vermag de Raad niet in te zien dat een gebrek aan kennis van de Nederlandse taal in de weg zou staan aan het vervullen van de functies, die merendeels een productiematig karakter dragen.
3.5. Gezien het onder 3.2 tot en met 3.4 overwogene komt de aangevallen uitspraak - deels met wijziging van gronden - voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,– voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,–, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 30 april 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
NW