ECLI:NL:CRVB:2009:BI3392

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5022 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de intrekking van de WAZ-uitkering op basis van medische beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, die het beroep tegen de intrekking van haar WAZ-uitkering door het Uwv gegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 april 2009 uitspraak gedaan. Appellante, die als zelfstandig meewerkend schipper werkte, had haar uitkering ontvangen na een verkeersongeval in 1984. Het Uwv had haar uitkering in 2006 ingetrokken op basis van een medische beoordeling die door verzekeringsarts E. Panhuis was uitgevoerd. Deze arts had beperkingen vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 juni 2006, maar de arbeidsdeskundige S.C. Ravensbergen concludeerde dat het verlies aan verdienvermogen nihil was.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv de FML in de beroepsfase had aangepast, wat leidde tot de conclusie dat de medische beoordeling niet in stand kon blijven. In hoger beroep heeft appellante dezelfde gronden aangevoerd, waarbij zij stelde dat haar beperkingen niet correct waren weergegeven in de FML. De Raad heeft echter geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet onjuist was vastgesteld en dat de beperkingen van appellante zorgvuldig waren onderzocht.

De Raad bevestigde dat appellante voldoet aan opleidingsniveau 3, wat betekent dat de geduide functies, die een lager opleidingsniveau vereisen, geschikt voor haar zijn. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat de belasting in de functies niet de belastbaarheid van appellante te boven ging. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder termen voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

07/5022 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 juli 2007, 06/2631 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.E. van Uitert, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapportage van 8 oktober 2007 van bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer.
De gemachtigde van appellante heeft op 2 september 2008 medische stukken ingediend, te weten: een rapport van 21 maart 2007 van bedrijfsarts M.J. Mobach, een rapport van psycholoog A. Broeze van 4 december 2007 en een brief van M.T. Tonk, AIOS neurologie van 6 juni 2008. Op 25 september 2008 heeft bezwaarverzekeringsarts Zwemer hierop een reactie gegeven.
Mr. P. Rijnsburger, advocaat te Leeuwarden heeft als opvolgend gemachtigde, namens appellante op 9 februari 2009 aanvullende gronden ingediend. Zowel bezwaar-verzekeringsarts Zwemer als bezwaararbeidsdeskundige J. Langius heeft gereageerd op de aanvullende gronden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Rijnsburger. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was werkzaam als zelfstandig meewerkend schipper toen zij op 17 september 1984 uitviel als gevolg van een verkeersongeval. Het Uwv heeft, in aansluiting op het volmaken van de wachttijd, met ingang van 16 september 1985 aan appellante een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. De verzekeringsarts E. Panhuis heeft appellante op 9 juni 2006 onderzocht. In het rapport van dit onderzoek zijn onder andere de onderzoeksbevindingen met betrekking tot de wervelkolom, schouders, armen en handen beschreven. Panhuis heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 juni 2006. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige S.C. Ravensbergen in een rapport van 23 juni 2006 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op nihil. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 27 juni 2006 de uitkering van appellante met ingang van 28 augustus 2006 ingetrokken.
2. In de bezwaarprocedure heeft bezwaarverzekeringsarts L. Zwemer op 2 oktober 2006 gerapporteerd. Zij heeft na weging van het verhandelde ter hoorzitting, waarbij zij aanwezig was en dossieronderzoek gemotiveerd aangegeven waarom er geen aanleiding bestaat om af te wijken van het medische oordeel van de verzekeringsarts. Bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen heeft in haar rapport van 27 oktober 2006 opnieuw de geduide functies beoordeeld. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 juni 2006 bij zijn besluit van
6 november 2006 ongegrond.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 6 november 2006 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en beslissingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv eerst in de beroepsfase de FML heeft aangepast in die zin dat op de FML in toelichtingen verwerkte beperkingen zijn verwerkt in reguliere beperkingen op de FML. Dit is naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om te oordelen dat het bestreden besluit wat betreft de medische beoordeling niet in stand kan blijven. Met betrekking tot de in de (aangepaste) FML vastgestelde belastbaarheid van appellante is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid daarvan. Wat betreft het arbeidskundige aspect stelde de rechtbank vast dat het Uwv met de rapportage van 15 juni 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige J. Langius, waarbij per functie gemotiveerd is ingegaan op de signaleringen, een voldoende toelichting is gegeven en verbindt hieraan de conclusie dat de geschiktheid van de aan appellante geduide functies thans voldoende is gemotiveerd.
4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante in essentie dezelfde gronden als in bezwaar en eerste aanleg naar voren gebracht. Deze gronden komen erop neer dat appellante zich meer beperkt acht dan in de FML is weergegeven. Tevens acht appellante het rapport van M.J. Mobach, bedrijfsarts, werkzaam bij Ausems en Kerkvliet gedegen en zorgvuldig en is er geen enkele reden om aan te nemen dat de objectieve medische onderbouwing zou ontbreken. De andersluidende FML van de bedrijfsarts had, volgens appellante, voor de rechtbank aanleiding moeten zijn voor het inschakelen van een deskundige. Tevens heeft appellante gemotiveerd aangegeven waarom de geduide functies niet geschikt voor haar zijn.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2.1. Ten aanzien van de door appellante in hoger beroep ingezonden stukken is de Raad van oordeel dat bezwaarverzekeringsarts Zwemer in haar rapporten van 8 oktober 2007, 25 september 2008 en 12 februari 2009 genoegzaam heeft gemotiveerd waarom de inhoud van deze stukken niet tot een andere beoordeling van de belastbaarheid van appellante per 28 augustus 2006 leiden.
5.2.2. De Raad heeft voorts geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellante door een zorgvuldig medisch onderzoek niet onjuist zijn vastgesteld. De verzekeringsarts die op 9 juni 2006 het primaire medische onderzoek heeft verricht, heeft appellant beperkt geacht in verband met haar wervelkolom, schouders, armen en handen. De FML bevat beperkingen in de rubrieken aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Bezwaarverzekeringsarts Zwemer heeft, rekening houdende met het bezwaarschrift en de informatie uit de hoorzitting, de conclusie van Panhuis onderschreven. Bezwaarverzekeringsarts Zwemer heeft naar aanleiding van enkele beperkende toelichtingen op de normaalwaarden op 13 juni 2007 een aangepaste FML opgesteld. Uit alle medische informatie zijn, naar het oordeel van de Raad, geen gegevens naar voren gekomen die aanleiding geven tot de conclusie dat appellante op de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige.
5.3.1. De Raad stelt vast dat de schatting uiteindelijk berust op de functies parkeercontroleur (sbc-code 342022), kassamedewerker, caissière (sbc-code 317030) en telefonist, receptionist (sbc-code 315120).
5.3.2. Met betrekking tot de beroepsgrond van appellante dat ze niet voldoet aan het opleidingsniveau overweegt de Raad als volgt. De Raad is -met het Uwv- van oordeel dat appellante voldoet aan opleidingsniveau 3 nu zij een LEAO-diploma heeft. Nu de geduide functies ten hoogste een opleidingsniveau 2 eisen, is de Raad - onder verwijzing naar het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Langius van 20 februari 2009 - van oordeel dat de geduide functies voor de bekwaamheden van appellante geschikt moeten worden geacht.
5.3.3. Uitgaande van de juistheid van de FML van 13 juni 2007 is de Raad van oordeel dat door het Uwv voldoende is onderbouwd dat in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belasting ten aanzien van de aspecten duwen of trekken, tillen of dragen en hoofdbewegingen maken niet de belastbaarheid van appellante te boven gaat. Ook overigens is de Raad van oordeel dat deze functies in medisch opzicht binnen het bereik van appellante liggen.
6.1. Uit het overwogene in 5.2.1 tot en met 5.3.3 vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten dient te worden bevestigd.
6.2. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) T.J. van der Torn.
MH