ECLI:NL:CRVB:2009:BI3039

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5234 WIA + 07-6827 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en ziekengeld op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de weigering van een WIA-uitkering en ziekengeld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die sinds september 2004 uitgevallen is uit haar functie als medewerkster spoelkeuken vanwege rechterarmklachten, heeft in hoger beroep gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten. De verzekeringsarts concludeerde echter dat appellante in staat was om werk te verrichten dat in overeenstemming is met haar beperkingen, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering per 17 september 2006.

De rechtbank heeft in de eerste aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. Appellante was het hier niet mee eens en heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er geen urenbeperking is aangenomen. De Raad heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de criteria voor een urenbeperking en dat de geselecteerde functies passend zijn.

In de tweede aangevallen uitspraak ging het om de beëindiging van de Ziektewetuitkering per 5 februari 2007. De rechtbank oordeelde dat appellante geschikt was voor haar arbeid, en ook hier heeft de Raad de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwt. De Raad heeft beide aangevallen uitspraken bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

07/5234 WIA + 07/6827 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2007, 07/612 (hierna: aangevallen uitspraak 1) en 19 oktober 2007, 07/1361 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
07/5234 WIA
1. Appellante is op 19 september 2004 uitgevallen vanuit haar functie van medewerkster spoelkeuken in verband met rechterarmklachten. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en geconcludeerd dat appellante in staat is werk te verrichten dat in overeenstemming is met haar beperkingen weergegeven op de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft aan de hand van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd die appellante geacht wordt te kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het Uwv per 17 september 2006 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen geweigerd. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de beperkingen in de FML juist zijn weergegeven. Bij het besluit van 5 januari 2007 (bestreden besluit 1) is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij aangevallen uitspraak 1 is het beroep gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand blijven. Voorts is het Uwv veroordeeld in de proceskosten en is bepaald dat het Uwv het griffierecht vergoedt.
3. Appellante heeft het standpunt ingenomen dat bij aangevallen uitspraak 1 ten onrechte is bepaald dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 in stand blijven. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat aangevallen uitspraak 1 - voor zover aangevochten - moet worden bevestigd.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellante heeft gesteld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is, dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Voorts stelt appellante dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Het medisch onderzoek was volgens haar onvoldoende gericht op haar klachten. Zij meent dat een onderzoek door een onafhankelijk deskundige aangewezen is. Door het Uwv is gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is en er geen aanleiding is om een ander standpunt in te nemen, omdat appellante niet heeft aangegeven welke klachten zouden zijn miskend en geen objectief-medische informatie heeft overgelegd.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is en er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat bij het onderzoek van de verzekeringsarts een juist beeld van de gezondheidstoestand en de beperkingen van appellante is gevormd. Appellante voldoet niet aan de criteria voor het aannemen van een urenbeperking. De verzekeringarts heeft de klachten van appellante in zijn beoordeling betrokken en de belastbaarheid van appellante vastgesteld op basis van de aanwezige gegevens. Daarbij zijn uit preventief oogpunt beperkingen ten aanzien van de rechterarm aangenomen. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft aan de juistheid van de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts te twijfelen. Voor het inschakelen van een medisch deskundige ziet de Raad derhalve geen grond.
4.3. De Raad constateert - hetgeen door het Uwv ter zitting is bevestigd - dat de schatting thans berust op een drietal functies. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de signaleringen die het CBBS bij deze geselecteerde functies heeft gepresenteerd van een toelichting voorzien. Op basis daarvan acht de Raad, evenals de rechtbank, aannemelijk dat betrokkene per 17 september 2006 in staat is deze functies te verrichten. Bestreden besluit 1 berust derhalve op een voldoende arbeidskundige grondslag.
4.4. Aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
07/6827 ZW
5. Op 1 december 2006 is appellante uitgevallen vanuit de functie van medewerker klantenservice voor 38 uur per week met baarmoeder- en schouderklachten. De verzekeringsarts heeft onderzoek verricht en geconcludeerd dat appellante in staat is die arbeid te verrichten. Bij besluit van 5 februari 2007 is de uitkering ingevolge de Ziektewet per 5 februari 2007 beëindigd. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat het onderzoek van de verzekeringsarts adequaat is en geconcludeerd dat appellante geschikt is voor haar arbeid. Bij besluit van 7 maart 2007 is het bezwaar ongegrond verklaard.
6. Bij aangevallen uitspraak 2 is het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat appellante niet geschikt is voor haar arbeid. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bij appellante geen ernstige beperkingen heeft aangetroffen die het verrichten van haar arbeid per 5 februari 2007 verhinderen. In aangevallen uitspraak 2 zijn de bevindingen van de verzekeringsarts weergegeven ten aanzien van de schouderklachten, de buik- en baarmoederklachten en de hoofdpijnklachten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts. Overwogen is dat appellante het standpunt dat zij als gevolg van haar klachten niet in staat is haar arbeid te verrichten, niet heeft onderbouwd en geen stukken heeft ingebracht die een ander licht werpen op de situatie.
7. Appellante heeft het standpunt ingenomen dat zij met haar schouder-, buik-, baarmoeder- en hoofdpijnklachten niet in staat is haar arbeid te verrichten. Het Uwv meent dat appellante terecht per 5 februari 2007 geschikt wordt geacht voor haar arbeid.
8. De Raad overweegt als volgt.
8.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. De Raad overweegt dat het standpunt van appellante in hoger beroep in wezen een herhaling is van de in beroep door haar aangevoerde gronden. Appellante heeft haar standpunt niet met medische informatie onderbouwd. Voorts is naar het oordeel van de Raad niet gebleken dat appellante niet in staat is haar dagelijkse huishoudelijke werk te verrichten.
8.2. Uit hetgeen is overwogen onder 8.1 volgt dat aangevallen uitspraak 2 moet worden bevestigd.
9. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten;
Bevestigt aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.C. Palmboom.
GdJ