[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 november 2007, 07/1782 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 april 2009
Namens appellante heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij was gevoegd een rapport van bezwaarverzekeringsarts R.A. Admiraal van 8 februari 2008.
Bij faxbericht van 3 maart 2009 heeft mr. Schröder een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Schröder. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Kouveld.
1. Appellante is in 1983 wegens heupklachten uitgevallen als productiemedewerkster. Met ingang van 20 juni 1984 is haar een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. In het kader van een herbeoordeling in verband met het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft verzekeringsarts J.H. van Mourik appellante onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Uit zijn rapport van 24 januari 2007 en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van diezelfde datum komt naar voren dat Van Mourik heeft geconcludeerd dat appellante beperkt is te achten ten aanzien van duurzame blootstelling aan koude en vocht. Voorts is de trillingsbelasting beperkt. In de rubriek dynamische handelingen zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van hand- en vingergebruik, werken met toetsenbord en muis, schroefbewegingen, (frequent) reiken en buigen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren, frequent zware lasten hanteren, lopen, trappenlopen en klimmen. Wat betreft statische houdingen is appellante beperkt geacht ten aanzien van zitten, staan, gebogen en/of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte actief zijn. Voor een urenbeperking zag Van Mourik geen reden. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige B. Altena zoals blijkt uit zijn rapport van 7 maart 2007 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berekend op minder dan 15%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2007 de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante met ingang van 8 mei 2007 ingetrokken.
3. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts Admiraal. Deze arts, die bij de hoorzitting aanwezig is geweest en van de dossiergegevens kennis heeft genomen, heeft na afloop van de hoorzitting appellante onderzocht. In zijn rapport van 27 juni 2007 heeft Admiraal geconcludeerd dat appellante niet voldoet aan de criteria om volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen, nu niet kan worden gesteld dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft. Op basis van de bekende medische voorgeschiedenis, de informatie van de behandelaars en de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts en van hemzelf heeft Admiraal geconcludeerd dat in de FML van 24 januari 2007 ruimschoots rekening is gehouden met de klachten en door appellante ervaren beperkingen. Uit de FML komt naar voren dat appellante slechts geschikt wordt geacht voor werk waarbij rug, heup, schouder en arm worden gespaard. Volgens Admiraal is er geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Vervolgens heeft bezwaararbeidsdeskundige B. Gulmans in een rapport van 5 juli 2007 een aanvullende motivering van een aantal signaleringen gegeven. Bij besluit van 6 juli 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 maart 2007 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de rapporten van verzekeringsarts Van Mourik en bezwaarverzekeringsarts Admiraal heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kan worden gesteld dat sprake is geweest van een onvolledig of onzorgvuldig medisch onderzoek dan wel dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding (8 mei 2007) onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellante in staat worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat de (bezwaar)arbeidsdeskundigen voldoende hebben gemotiveerd waarom de signaleringen binnen de belastbaarheid van appellante blijven.
5. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in 2000 nog volledig arbeidsongeschikt is geacht en dat haar medische toestand sindsdien niet is verbeterd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante medische informatie overgelegd van haar huisarts H.A. Lammers van 25 januari 2008, orthopaedisch chirurg L.H.M. Govaert van 5 november 2007 en orthopaedisch chirurg M.J.G.M. Speth van 2 maart 2009. Verder heeft appellante depressieve klachten ontwikkeld. Zij kan geen loonvormende arbeid verrichten. De geduide functies zijn niet geschikt, mede in verband met haar pijnlijke polsen. Bovendien moet in deze functies te veel worden gelopen en is het lopen van en naar een bushalte ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Ten slotte heeft appellante er op gewezen dat zij zich in 2008 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek heeft gemeld, welke ziekmelding tot eind november 2008 door het Uwv is gehonoreerd.
6.1. Evenals de rechtbank heeft de Raad in de voorliggende stukken onvoldoende aanknopingspunten gevonden om tot de conclusie te komen dat de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen hen tot onjuiste of niet naar behoren onderbouwde conclusies hebben geleid. Bezwaarverzekeringsarts Admiraal heeft in zijn rapport van 8 februari 2008 uitvoerig en naar het oordeel van de Raad op overtuigende wijze gemotiveerd waarom in 2007 tot een ander oordeel is gekomen dan in 2000 en dat de overgelegde informatie van de orthopaedisch chirurg Govaert hem bevestigt dat in de heupproblematiek van appellante geen objectieve verslechtering heeft plaatsgevonden. Voorts valt de psychische problematiek van appellante buiten deze procedure, omdat appellante zich voor het eerst in december 2007, dus ruim zeven maanden na de datum in geding, bij de huisarts heeft gemeld met spanningsklachten naar aanleiding van de onrechtvaardig bevonden WAO-goedkeuring. Ten aanzien van de door appellante ervaren polsklachten stelt Admiraal dat bij lichamelijk onderzoek aan de polsen geen objectieve afwijkingen zijn vastgesteld en dat in het medisch journaal van de huisarts geen enkel consult terzake dergelijke klachten is vermeld. Ten slotte wijst Admiraal er op dat appellante volgens de FML een half uur aaneen respectievelijk twee uur per werkdag kan lopen, zodat zij eventueel lopend een bushalte of fabriek kan bereiken en acht hij in de (nieuwe) informatie van de orthopaedisch chirurg geen grond voor een ziekmelding, omdat hieruit juist expliciet blijkt dat sprake is van een onveranderd beeld, zoals ook namens appellante is aangegeven.
6.2. Gelet op hetgeen hiervoor in 6.1 is overwogen ziet de Raad geen aanleiding een deskundige te benoemen.
6.3. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat door de (bezwaar)arbeidsdeskundigen genoegzaam is toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van inpakker (sbc-code 111190), productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) en productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn te achten.
7. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009.
(get.) T.J. van der Torn.