ECLI:NL:CRVB:2009:BI3025

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5536 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing indicatie voor WSW en procesbelang bij pensioengerechtigde leeftijd

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die haar beroep tegen een afwijzing van een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) ongegrond heeft verklaard. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep vond plaats op 16 april 2009. De Raad overweegt dat appellante, die op 16 september 1943 is geboren, inmiddels de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en daardoor niet meer tot de doelgroep van de WSW kan worden gerekend. Dit roept de vraag op of appellante nog voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De Raad concludeert dat appellante door het bestreden besluit de mogelijkheid is ontnomen om in de periode in geding werkzaam te zijn in een dienstbetrekking in het kader van de WSW, wat kan leiden tot financieel nadeel.

De Raad bevestigt dat de raad van bestuur in het bestreden besluit heeft gesteld dat appellante niet tot arbeid in staat is, ook niet via de WSW. Dit is onderbouwd met rapporten van deskundigen die aangeven dat appellante niet voldoet aan de ondergrenscriteria voor WSW-arbeid. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding wordt afgewezen. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.J. Schaap als leden. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van M.B. de Gooijer als griffier.

Uitspraak

07/5536 WSW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 augustus 2007, 06/5293 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als rechtsopvolger van de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: raad van bestuur)
Datum uitspraak: 16 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009. Appellante is verschenen en de raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.L.A.M. Stapert, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
II. OVERWEGINGEN
1. Met ingang van 1 januari 2009 is krachtens de Wet van 29 december 2008 tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enkele andere wetten in verband met de evaluatie van deze wet, de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen en deregulering, Stb. 2008, 600, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats getreden van de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen (hierna: CWI). Waar in deze uitspraak sprake is van raad van bestuur, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Raad van bestuur CWI.
2. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1. Op 24 november 2005 heeft appellante, geboren op 16 september 1943, zich aangemeld bij de CWI voor het verkrijgen van een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw).
Bij besluit van 12 mei 2006 heeft de raad van bestuur dit verzoek afgewezen. Bij het bestreden besluit van 12 september 2006 is het besluit van 12 mei 2006 na daartegen door appellante gemaakt bezwaar gehandhaafd.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
4.1. Ter zitting heeft de raad van bestuur de vraag opgeworpen of appellante nog wel voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit nu zij inmiddels de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en op dit moment reeds om die reden niet tot de doelgroep van de Wsw kan worden gerekend. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. In lijn met hetgeen hij in zijn uitspraak van 16 juni 2005 (LJN AT8137) heeft overwogen, merkt de Raad hierover op dat appellante door het bestreden besluit bij voorbaat de mogelijkheid is ontnomen om in de periode in geding werkzaam te zijn in een dienstbetrekking in het kader van de Wsw en om inkomsten daaruit te verkrijgen. Daarom is niet uit te sluiten dat appellante financieel nadeel heeft ondervonden van het bestreden besluit.
4.2. De raad van bestuur heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat appellante niet tot arbeid in staat is, ook niet via de Wsw. Daartoe is onder meer overwogen dat appellante blijkens door deskundigen uitgebrachte rapporten niet kan voldoen aan de in het kader van de Wsw gestelde ondergrenscriteria welke onder andere inhouden dat de tijd die nodig is voor persoonlijke begeleiding niet meer mag bedragen dan 15% van de te werken arbeidstijd en dat minimaal een arbeidsprestatie van 15% van een normale arbeidsprestatie moet kunnen worden geleverd.
4.3. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat appellante niet tot Wsw-arbeid in staat is en onderschrijft ook de overwegingen die de rechtbank aan dit oordeel ten grondslag heeft gelegd.
Gezien hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, overweegt de Raad nog dat, gelet op het totale beeld dat uit de gedingstukken over de persoon van appellante oprijst, de enkele omstandigheid dat zij kranten heeft bezorgd niet meebrengt dat het bestreden besluit onjuist moet worden geacht. De Raad is voorts niet kunnen blijken dat in het gevalsdossier van appellante relevante stukken of gegevens ontbreken. Ook bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat aan de door de deskundigen verrichte onderzoeken zodanige gebreken kleven dat op de resultaten daarvan niet kan worden afgegaan.
4.4. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Gelet hierop dient het verzoek van appellante het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade die zij zou hebben geleden, te worden afgewezen.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.J. Schaap als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 april 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD