[Appellante], wonende te [woonplaats], Turkije (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2007, 05/986 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 april 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A. Slovácek.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante woont in Turkije. Haar echtgenoot, die eveneens woonachtig was in Turkije, is [in] 2002 overleden. Hij ontving vanaf augustus 2000 tot de datum van zijn overlijden een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van 2% van het volledige AOW-pensioen, gebaseerd op verzekerde tijdvakken van
11 september 1966 tot 17 april 1967 en 18 april 1967 tot 30 juni 1967.
1.2. Via het Turkse verbindingsorgaan Bag-Kur heeft appellante bij de Svb een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd.
1.3. Bij besluit van 31 januari 2003 heeft de Svb de aanvraag afgewezen op de grond dat de echtgenoot van appellante op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW en evenmin ingevolge de wettelijke regelingen van Turkije, zodat ook geen recht op een ANW-uitkering bestaat met toepassing van het Verdrag tussen Nederland en Turkije.
1.4. In bezwaar heeft appellante aangegeven dat haar echtgenoot op de dag van zijn overlijden wel verzekerd was bij de Bag-Kur en dat zij een Turkse nabestaandenuitkering ontvangt van de Bag-Kur.
1.5. Bij brief van 3 augustus 2004 heeft de Svb enkele vragen voorgelegd aan de Bag-Kur met betrekking tot de verzekeringspositie van de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden. Bij schrijven van 6 oktober 2004 is namens de Bag-Kur hierop gereageerd.
1.6. Bij besluit op bezwaar van 1 februari 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het besluit van 31 januari 2003 gehandhaafd. Hiertoe is overwogen dat de Bag-Kur heeft bevestigd dat de echtgenoot van appellante van 13 oktober 1977 tot 24 februari 1992 als verzekerde stond ingeschreven bij de Bag-Kur. Het vervolgens door hem ontvangen Turkse ouderdomspensioen kan niet leiden tot het openen van het recht op een ANW-uitkering. Voorts is de Svb gebleken dat de echtgenoot van appellante ook niet bij de SSK als verzekerde stond ingeschreven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante nog aangevoerd dat haar echtgenoot in Turkije actief verzekerd was voor de ANW, omdat hij 25 jaar verzekerd is geweest en een AOW-pensioen uit Turkije ontving.
4. De Raad stelt vast dat tussen partijen slechts in geschil is of appellante op grond van artikel 22 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid (hierna: het Verdrag) aanspraak heeft op een nabestaandenuitkering krachtens de ANW vanaf mei 2002.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Artikel 22, derde lid, van het Verdrag luidt als volgt:
¨Indien de wettelijke regeling van een Verdragsluitende Partij, welke voor het verkrijgen en het vaststellen van het recht op uitkeringen generlei eisen stelt omtrent de duur van de verzekering, de toekenning ervan afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de werknemer op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich heeft voorgedaan verzekerd was ingevolge deze wettelijke regeling, wordt aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan indien de werknemer op dit tijdstip ingevolge de wettelijke regeling van de andere Partij verzekerd was”.
4.3. Voorts luidt artikel 1, aanhef en onder 1 van het Verdrag als volgt:
“Voor de toepassing van dit Verdrag: (…)
omvat de term “tijdvakken van verzekering” de tijdvakken van premiebetaling of van arbeid, welke als tijdvakken van verzekering worden omschreven of in aanmerking genomen in de wetgeving waaronder die tijdvakken zijn vervuld, alsook alle daarmede gelijkgestelde tijdvakken, voor zover zij door die wetgeving als gelijkwaardig met de tijdvakken van verzekering of van arbeid worden erkend”.
4.4. De Raad heeft al eerder overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 1 december 1999 (LJN ZB8570), dat artikel 22, derde lid, van het Verdrag zo moet worden uitgelegd dat de fictieve verzekering ingevolge (in casu) de ANW uitsluitend in het leven kan worden geroepen in het geval dat op het tijdstip van de verzekerde gebeurtenis sprake is van daadwerkelijke verzekering ingevolge de Turkse wetgeving, dat wil zeggen dat op bedoeld tijdstip een tijdvak van wettelijke verzekering lopende is waarover premies of bijdragen verschuldigd zijn, dan wel van een daarmee door de Turkse wetgeving gelijkgesteld tijdvak.
4.5. De Raad stelt vast dat op het aanvraagformulier voor een nabestaandenuitkering [nr.], dat mede is ondertekend door een vertegenwoordiger van het bevoegde Turkse orgaan Bag-Kur, is ingevuld dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de Turkse wetgeving. Ook uit de verklaring op het TH 205-formulier betreffende de tijdvakken van verzekering van de echtgenoot van appellante, blijkt dat hij alleen verzekerd is geweest over de periode van 13 januari 1977 tot 24 februari 1992. Voorts blijkt uit genoemde brief van de Bag-Kur van 6 oktober 2004 dat de echtgenoot op de dag van zijn overlijden gepensioneerd was, geen werkzaamheden verrichtte en na 1992 niet meer verzekerd is geweest. Namens appellante zijn geen gegevens in het geding gebracht waaruit kan blijken dat haar echtgenoot in mei 2002 verzekerd is geweest ingevolge de Turkse wetgeving. Dit betekent dat de Svb terecht heeft besloten dat appellante op grond van artikel 22, derde lid, van het Verdrag geen aanspraak heeft op een ANW-uitkering vanaf mei 2002.
4.6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 april 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303,
2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.