ECLI:NL:CRVB:2009:BI2998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6970 AW + 07/7099 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dubbel hoger beroep inzake strafontslag en plichtsverzuim van ambtenaar

In deze zaak gaat het om een dubbel hoger beroep van betrokkene, een ambtenaar werkzaam bij de gemeente Apeldoorn, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 april 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zutphen van 12 november 2007. Betrokkene was sinds 1 januari 2001 in dienst bij de afdeling Bouwtoezicht en Monumenten van de gemeente Apeldoorn. In het aanstellingsbesluit was opgenomen dat zij als zelfstandig ondernemer geen opdrachten mocht aannemen die de schijn van belangenverstrengeling konden wekken. Betrokkene heeft een subsidieaanvraag van haar echtgenoot, G, zelf afgehandeld, wat leidde tot beschuldigingen van plichtsverzuim. De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarbij het college betrokkene strafontslag had opgelegd wegens plichtsverzuim. De Raad heeft in hoger beroep overwogen dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door de subsidieaanvraag van haar echtgenoot zelf te behandelen en een door haarzelf opgesteld inspectierapport bij de aanvraag te voegen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het aan betrokkene opgelegde strafontslag niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De Raad achtte geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

07/6970 AW en 07/7099 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene), en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn (hierna: college),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 12 november 2007, 07/566 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het college
Datum uitspraak: 29 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Betrokkene en het college hebben elk hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben geen (inhoudelijke) verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2009. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M.M. Pasman, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.C. Maassen van den Brink-Jager, werkzaam bij de gemeente Apeldoorn.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Betrokkene was sinds 1 januari 2001 als [naam functie] bij de afdeling Bouwtoezicht en Monumenten van de dienst Ruimtelijke Ordening en Wonen van de gemeente Apeldoorn werkzaam in ambtelijke dienstbetrekking voor 32 uur per week. Voordien was zij vanaf 1990 als extern adviseur met de vervulling van deze functie belast. In het aanstellingsbesluit is opgenomen dat met betrokkene is overeengekomen dat zij als zelfstandig ondernemer geen opdrachten zal aanvaarden die de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken.
1.2. Door indiening van een op 9 december 2004 ondertekend formulier heeft [G.] (hierna: G) een subsidie op grond van de Subsidieverordening Monumenten Apeldoorn (hierna: verordening) bij het college aangevraagd voor werkzaamheden aan het pand [adres] te [naam gemeente]. G is met betrokkene, met wie hij buiten gemeenschap van goederen is gehuwd, in dit pand woonachtig. Bij besluit van 12 mei 2005 heeft het college G een voorlopig subsidie verleend van € 4.545,00, zijnde 25% van de voorlopig subsidiabel geachte kosten van € 18.179,82.
1.3. Nadat het college zijn voornemen daartoe aan betrokkene kenbaar had gemaakt en betrokkene daarop had gereageerd, heeft het college haar bij besluit van 14 februari 2006 op grond van artikel 8:13 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst voor de sector gemeenten (CAR/UWO) met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Subsidiair heeft het college betrokkene daarbij ontslag op grond van artikel 8:6, eerste lid, van de CAR/UWO verleend wegens ongeschiktheid voor haar functie. Blijkens dit besluit en het voornemen daartoe stelt het college zich op het standpunt dat betrokkene, kort samengevat, het volgende plichts-verzuim heeft gepleegd:
1. betrokkene heeft de subsidieaanvraag van haar echtgenoot zelf afgehandeld en heeft deze afhandeling ook niet overgedragen aan de collega die haar tijdens haar zwangerschapsverlof verving;
2. betrokkene heeft aan de aanvraag een eigen bouwkundig inspectierapport toegevoegd dat is afgestempeld met een stempel van haar eigen bedrijf;
3. betrokkene heeft de subsidie mede doen verlenen voor een trapleuning, luiken en een balkonhek welke niet voor subsidie in aanmerking kwamen en zichzelf zo financieel bevoordeeld.
Bij besluit van 22 februari 2007 heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het ontslagbesluit van 14 februari 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het besluit van 22 februari 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het college de hiervoor onder 1.3 ad 1 en 2 vermelde gedragingen ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn opvatting dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Verder heeft de rechtbank als haar oordeel gegeven dat niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat voor het balkonhek en de luiken ten onrechte subsidie is verleend. Voor de trapleuning is volgens de rechtbank echter wel ten onrechte subsidie verleend. In zoverre is sprake van financiële bevoordeling en ook van plichtsverzuim. De rechtbank heeft het aan betrokkene opgelegde strafontslag niet onevenredig geacht aan de ernst van het volgens de rechtbank resterende plichtsverzuim. Betrokkene heeft de aangevallen uitspraak als zodanig aangevochten en het college is opgekomen tegen de overwegingen van de rechtbank betreffende het balkonhek en de luiken.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Gedraging 1
Uit de gedingstukken en het ter zitting verhandelde is de Raad genoegzaam gebleken dat betrokkene de behandeling van de subsidieaanvraag van G geheel in eigen hand heeft gehouden. Weliswaar heeft zij gesteld dat zij de binnenkomst van deze aanvraag aan haar leidinggevende L heeft gemeld en van hem toestemming heeft gekregen deze zelf te behandelen maar L heeft dit alles uitdrukkelijk betwist. Betrokkene had hem naar zijn zeggen op enig moment wel gemeld dat door G een aanvraag zou worden ingediend, maar pas na de beslissing op de aanvraag is hij ervan op de hoogte gekomen dat deze indiening daadwerkelijk had plaatsgevonden. Voorts heeft betrokkene gesteld dat zij een aantal aanvragen, waaronder die van G, met haar beoogde vervanger C heeft doorgesproken. Blijkens haar verklaringen ter zitting is dit gebeurd ter inwerking van C en is C niet bij de behandeling betrokken. Integendeel, betrokkene heeft de aanvraag van G nog zelf afgehandeld nadat haar zwangerschapsverlof was ingegaan. Door deze gedraging heeft betrokkene op zijn minst de schijn van belangenverstrengeling op zich geladen. Hier is ook volgens de Raad sprake van plichtsverzuim.
3.2. Gedraging 2
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de verordening dient bij de aanvraag een door een onafhankelijke deskundige opgesteld inspectierapport te worden overgelegd. Betrokkene heeft echter bij de aanvraag van haar echtgenoot G na indiening daarvan een door haar zelf opgesteld inspectierapport gevoegd; dit rapport is voorzien van haar handtekening en een stempel van haar bedrijf. Ook door dit te doen heeft zij zich bepaald niet als een goed ambtenaar gedragen en plichtsverzuim gepleegd.
3.3. De Raad is van oordeel dat betrokkene met de gedragingen 1 en 2 zeer ernstig plichtsverzuim heeft gepleegd. Zij heeft immers de subsidieaanvraag van haar echtgenoot geheel zelf behandeld zonder dat haar leidinggevende hiermee had ingestemd of hiervan op de hoogte was en bij die aanvraag een door haarzelf ingevuld inspectierapport gevoegd. Aldus heeft zij het vertrouwen dat het college moest kunnen stellen in haar als ambtenaar die met aanmerkelijke verantwoordelijkheden was belast en in haar werk met grote zelfstandigheid kon en mocht optreden, ernstig beschaamd.
Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen dat het college heeft aangegeven reeds in gedraging 1 voldoende grond te zien voor het in geding zijnde ontslag is de Raad van oordeel dat het aan betrokkene opgelegde strafontslag niet onevenredig is aan aard en ernst van dat plichtsverzuim.
3.4. Gelet op hetgeen de Raad onder 3.3 heeft overwogen behoeft hij niet meer in te gaan op gedraging 3. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD