[Appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 april 2008, 06/5202 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 april 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2009. Namens appellante is verschenen A. Benlahbib. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A. Slovácek.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante woont in Marokko. Haar echtgenoot, die ten tijde van zijn overlijden eveneens woonachtig was in Marokko, is [in] 2006 overleden. De echtgenoot van appellante ontving vanaf 1996 een Remigratie-uitkering en aansluitend daarop vanaf juli 2005 een ouderdomspensioen en een toeslag ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Appellante heeft na het overlijden van haar echtgenoot een Remigratie-uitkering ontvangen.
1.2. Bij brief van 13 februari 2006 heeft appellante een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd.
1.3. Bij besluit van 19 juli 2006 heeft de Svb de aanvraag afgewezen op de grond dat de echtgenoot van appellante op de datum van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW en appellante evenmin recht had op een nabestaandenuitkering op grond van internationale regelingen.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 29 september 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het besluit van 19 juli 2006 gehandhaafd en het tegen dat besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet wist dat haar echtgenoot niet verzekerd was en dat zij bereid is postuum de premies voor de vrijwillige verzekering te voldoen.
4. Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de Svb terecht heeft geweigerd een nabestaandenuitkering aan appellante toe te kennen op de grond dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de ANW. Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 13 van de ANW is verzekerd krachtens die wet degene die ingezetene is of die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Nu de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden in Marokko woonde en niet meer werkzaam was in Nederland, was hij toen op grond van deze bepaling niet verzekerd.
4.2. Op grond van de Besluiten inzake uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen, zoals die vanaf 1996 tot 1 januari 2000 luidden, was onder andere ook verzekerd krachtens de volksverzekeringen degene die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van vertrek een bepaalde Nederlandse uitkering ontving ter hoogte van tenminste een nader omschreven bedrag per maand. Een uitkering ingevolge de Remigratiewet stond in deze Besluiten niet genoemd, zodat op grond van die uitkering voor 1 januari 2000 geen (verplichte) verzekering voor de volksverzekeringen bestond en derhalve ook nadien geen sprake kan zijn geweest van deelname aan de vrijwillige verzekering krachtens de volksverzekeringen. De eerst per 1 juli 2005 aan de echtgenoot van appellante toegekende AOW-uitkering kon niet tot verplichte verzekering voor de volksverzekeringen leiden, zodat de echtgenoot van appellante ook niet op grond van het hem toegekende AOW-pensioen als verzekerd ingevolge de ANW kon worden aangemerkt. Nu ook overigens niet is gebleken dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden vrijwillig verzekerd was voor de ANW, is terecht geoordeeld dat appellante geen aanspraak heeft op een nabestaandenuitkering ingevolge die wet. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen.
4.3. Voorts stelt de Raad vast dat door appellante niet is betwist dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de Marokkaanse wetgeving, zodat ook op grond van artikel 13a van de ANW in combinatie met artikel 22 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko geen aanspraak op een Nederlandse nabestaandenuitkering bestaat.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 april 2009.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.