ECLI:NL:CRVB:2009:BI2983
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- G.J.H. Doornewaard
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Weigering kwijtschelding totale resterende studieschuld op basis van de Wet studiefinanciering 2000
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de IB-Groep om zijn totale resterende studieschuld niet kwijt te schelden. De appellant, die gezondheidsproblemen ondervindt, was het niet eens met de eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 januari 2008, waarin zijn beroep tegen het besluit van de IB-Groep ongegrond werd verklaard. De IB-Groep had in een besluit van 22 april 2005 geweigerd om de studieschuld kwijt te schelden, ondanks dat appellant in de aflosfase niets hoefde af te lossen vanwege zijn inkomen. Appellant stelde dat zijn situatie, door zijn gezondheidsproblemen, dermate zorgwekkend was dat de IB-Groep niet in redelijkheid had kunnen weigeren om de schuld kwijt te schelden.
De Raad overwoog dat de IB-Groep bij haar besluit de terughoudende rechterlijke toetsing had doorstaan. De wet voorziet in specifieke situaties waarin een studieschuld kan tenietgaan, zoals bij overlijden of aan het einde van de aflosfase. De IB-Groep had deze situaties verder uitgebreid met enkele uitzonderingen, maar de Raad oordeelde dat de situatie van appellant niet binnen deze uitzonderingen viel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de IB-Groep niet onredelijk had gehandeld door de kwijtschelding te weigeren. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder kwijtschelding van studieschuld kan plaatsvinden en bevestigt de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van besluiten van bestuursorganen, zoals de IB-Groep, in het kader van de Wet studiefinanciering 2000.