ECLI:NL:CRVB:2009:BI2983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1236 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kwijtschelding totale resterende studieschuld op basis van de Wet studiefinanciering 2000

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de IB-Groep om zijn totale resterende studieschuld niet kwijt te schelden. De appellant, die gezondheidsproblemen ondervindt, was het niet eens met de eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 januari 2008, waarin zijn beroep tegen het besluit van de IB-Groep ongegrond werd verklaard. De IB-Groep had in een besluit van 22 april 2005 geweigerd om de studieschuld kwijt te schelden, ondanks dat appellant in de aflosfase niets hoefde af te lossen vanwege zijn inkomen. Appellant stelde dat zijn situatie, door zijn gezondheidsproblemen, dermate zorgwekkend was dat de IB-Groep niet in redelijkheid had kunnen weigeren om de schuld kwijt te schelden.

De Raad overwoog dat de IB-Groep bij haar besluit de terughoudende rechterlijke toetsing had doorstaan. De wet voorziet in specifieke situaties waarin een studieschuld kan tenietgaan, zoals bij overlijden of aan het einde van de aflosfase. De IB-Groep had deze situaties verder uitgebreid met enkele uitzonderingen, maar de Raad oordeelde dat de situatie van appellant niet binnen deze uitzonderingen viel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de IB-Groep niet onredelijk had gehandeld door de kwijtschelding te weigeren. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder kwijtschelding van studieschuld kan plaatsvinden en bevestigt de terughoudendheid van de rechter bij het toetsen van besluiten van bestuursorganen, zoals de IB-Groep, in het kader van de Wet studiefinanciering 2000.

Uitspraak

08/1236 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 9 januari 2008, 05/1240 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 1 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2009. Appellant is in persoon verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 22 april 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft de IB-Groep - beslissend op bezwaar - geweigerd om de totale resterende studieschuld van appellant kwijt te schelden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich niet met de aangevallen uitspraak kunnen verenigen. Vanwege de hoogte van het inkomen van appellant heeft de IB-Groep diens draagkracht vanaf het begin van de aflosfase jaarlijks vastgesteld op nihil, zodat appellant niets op zijn studieschuld heeft behoeven af te lossen en bij een tot het einde van de aflosfase gelijkblijvende situatie daarop niets zal behoeven af te lossen. Verder realiseert appellant zich dat de studieschuld die bij het einde van de aflosfase resteert op dat ogenblik teniet zal gaan. Dit neemt volgens appellant echter niet weg dat zijn situatie ten gevolge van zijn gezondheidsproblemen dermate zorgwekkend en uitzichtloos is dat de IB-Groep bij het bestreden besluit niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de totale resterende studieschuld van hem voor het einde van de aflosfase kwijt te schelden.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit de aan te leggen terughoudende rechterlijke toetsing doorstaat. De Raad onderschrijft dit oordeel en de overwegingen waarop het berust en maakt deze tot de zijne. De WSF 2000 voorziet in een tweetal situaties in het tenietgaan van nog resterende studieschuld: bij het einde van de aflosfase en bij overlijden. Met toepassing van de hardheidsclausule (artikel 11.5 van de WSF 2000) heeft de IB-Groep de genoemde, bij de wet voorziene gevallen uitgebreid met een drietal situaties:
-indien de debiteur een terminale ziekte heeft ten waarvan hij naar verwachting binnen een jaar komt te overlijden,
-indien de debiteur gedurende langere tijd in coma ligt, en
-indien de debiteur een psychiatrische patiënt is die is opgenomen in een inrichting en de situatie uitzichtloos is.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan dit begunstigende beleid tegen de achtergrond van hetgeen wettelijk is geregeld niet als onredelijk worden aangemerkt. Tussen partijen is niet in geschil dat de situatie van appellant niet valt binnen de grenzen van dit beleid. Verder acht de Raad de situatie van appellant niet zodanig dat de IB-Groep op grond daarvan ten gunste van hem een uitzondering op haar beleid had behoren te maken.
4.3. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep faalt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
TM