ECLI:NL:CRVB:2009:BI2982

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2939 AWv
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep wegens te late betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2009 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen een eerdere niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen appellant en de Minister van Buitenlandse Zaken, waarbij appellant in verzet ging tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 april 2008. De Raad had eerder, op 30 oktober 2008, het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Appellant heeft erkend dat de betaling één dag na de gestelde termijn is ontvangen en heeft aangevoerd dat dit te wijten was aan een misverstand met betrekking tot een andere zaak.

Tijdens de zitting op 12 maart 2009 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, maar de Raad oordeelde dat er geen reden was om het verzet gegrond te verklaren. De Raad benadrukte dat een niet-ontvankelijkverklaring slechts achterwege kan blijven als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. In dit geval was dat niet aan de orde, aangezien appellant herhaaldelijk was gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen.

De Raad concludeerde dat de gronden die appellant naar voren had gebracht niet voldoende waren om het verzet te honoreren. De Raad heeft dan ook besloten het verzet ongegrond te verklaren en heeft geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier M.B. de Gooijer.

Uitspraak

08/2939 AW-V
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrechtspraak en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 april 2008, 07/6366 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: minister)
Datum uitspraak: 16 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 30 oktober 2008 heeft de Raad het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen die uitspraak verzet gedaan.
De minister heeft hierop een reactie ingezonden.
Het verzet is behandeld ter zitting van 12 maart 2009. Appellant is daar verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de onder I bedoelde uitspraak heeft de Raad het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Overwogen is dat appellant erop gewezen is dat griffierecht verschuldigd is, dat binnen een termijn van vier weken moet zijn voldaan en dat appellant bij aangetekende brief van 14 juli 2008 nogmaals op de verschuldigdheid van het griffierecht is gewezen. Bij die brief is opnieuw een termijn van vier weken gegund en is appellant erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
In plaats van te zijn ontvangen op uiterlijk op 12 augustus 2008 is het griffierecht op 13 augustus 2008 op de rekening van de Raad bijgeschreven. Blijkens de uitspraak kan op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest.
2. Appellant heeft in verzet erkend dat het griffierecht niet binnen de hem laatstelijk gestelde termijn is voldaan; het is één dag na die termijn door de Raad ontvangen. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet met opzet de termijn heeft overschreden; wel beseft hij dat er sprake is van onzorgvuldigheid die aan hem verwijtbaar is. Hij heeft verklaard dat de te late betaling het gevolg is van een misverstand dat is veroorzaakt door een verwarring met een andere zaak van hem die aanhangig is bij de rechtbank ’s-Gravenhage.
3. De Raad overweegt dat de door appellant aangevoerde gronden geen doel kunnen treffen. Uit de Algemene wet bestuursrecht vloeit niet voort dat eerst tot niet-ontvankelijkverklaring kan worden overgegaan indien het niet tijdig betalen van het griffierecht het gevolg is van opzet. Een niet-ontvankelijkverklaring blijft slechts achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Daarvan is hier geen sprake.
Blijkens de onder 1 vermelde gang van zaken is appellant er tot tweemaal toe op gewezen dat hij tijdig griffierecht moet betalen. Voor zover er sprake is geweest van het door appellant bedoelde misverstand, behoort dat voor appellants rekening te komen. De Raad wijst er in dit verband nog op dat de herinneringsbrief voor appellant aanleiding is geweest om (eerst) bij brief van 1 augustus 2008 nog te vragen om uitstel. Dit verzoek is bij brief van 6 augustus 2008 afgewezen. Desondanks is het niet tot een tijdige betaling gekomen.
4. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.J. Schaap als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 april 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD