07/5739 WAO + 07/6589 WAO
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 augustus 2007, 07/54 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 april 2009
Namens appellante heeft mr. E. Wolter, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Voorts heeft het Uwv ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een besluit van 27 november 2007 ingezonden met het daaraan ten grondslag liggend rapport van 21 november 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige M.F. van der Kleij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009. Voor appellante is verschenen mr. Wolter, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
1. Bij besluit van 24 november 2006 (hierna: besluit 1) heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 juni 2006 waarbij het Uwv de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 21 augustus 2006 heeft herzien en vastgesteld in de klasse 25 tot 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen besluit 1 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het Uwv opgedragen met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met bepalingen over de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat zij zich kan verenigen met de medische grondslag van het besluit 1, maar dat het besluit niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag is gebaseerd, omdat het Uwv een aantal op het formulier Resultaat Functiebeoordeling vermelde signaleringen in de aan appellante geduide functies niet heeft voorzien van een motivering.
3. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat zij vanwege haar slechte gezondheidstoestand op en na de datum in geding niet in staat is tot het verrichten van arbeid gedurende 20 uur per week. Ter zitting van de Raad heeft mr. Wolter er op gewezen dat in de aanzegbrief van 20 juni 2006 staat vermeld dat de maximaal mogelijk geachte arbeidsduur 20 uur per week, respectievelijk 4 uur per dag bedraagt. In drie van de vier functies wordt vijf uur per dag gewerkt zodat de maximum urenomvang wordt overschreden.Verder is ter zitting gesteld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functie Huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333) niet passend is omdat in deze functie wordt verricht in een woonvoorziening voor gehandicapten en er bij de uitvoering van de werkzaamheden sprake is van veelvuldig contact met de bewoners. Ook is bezwaar gemaakt tegen de functie Medewerker tuinbouw (sbc-code 111010). Namens appellante is erop gewezen dat zij medicijnen gebruikt die van invloed zijn op het reactievermogen en dat in deze functie een bijzondere belasting op het onderdeel Persoonlijk risico voorkomt (er wordt gewerkt met een mesje in een hoog tempo). Deze combinatie wordt niet aanvaardbaar geacht.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het hoger beroep treft, voor zover het ziet op het oordeel van de rechtbank omtrent de in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 11 april 2006 vastgelegde medische mogelijkheden en beperkingen geen doel. De Raad kan zich geheel verenigen met hetgeen door de rechtbank daarover is overwogen, welke overwegingen hij tot de zijne maakt.
4.2. Het in hoger beroep door appellante ingenomen standpunt dat uit de bewoordingen in de zogeheten aanzegbrief het vertrouwen is gewekt dat 4 uur per dag de maximale urenomvang is kan de Raad niet onderschrijven. Op de FML heeft verzekeringsarts M. Harbiye onder ‘6. Werktijden’ opgenomen dat appellante gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en gemiddeld ongeveer 20 uur per week kan werken. Naar aanleiding van de tijdens de hoorzitting namens appellante geuite grief over de overschrijding van de urenomvang in een aantal functies heeft bezwaararbeidsdeskundige P. Thoen overleg gevoerd met bezwaarverzekeringsarts W. Ebbelaar. Blijkens de rapportage van 24 november 2006 was deze bezwaarverzekeringsarts van oordeel dat er vanuit medisch oogpunt geen bezwaren zijn tegen een urenomvang van respectievelijk 4,5 en 5 uur per dag aangezien de totale belasting binnen de maximaal toegestane omvang van 20 uur per week blijft zodat er voldoende compensatie is op de andere dagen van de week. Nu uit diverse stukken valt op te maken dat er geen medische bezwaren zijn om meer dan 4 uur per dag te werken kon appellante naar het oordeel van de Raad niet enkel aan de aanzegbrief een gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat 4 uur per dag voor haar de maximale arbeidsomvang is.
4.3. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust, de onjuistheid van de arbeidskundige grondslag van besluit 1 erkend en op 27 november 2007 een nieuw besluit op bezwaar (hierna: besluit 2) genomen.
4.4. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten dient te worden bevestigd.
5.1. Bij besluit 2 heeft het Uwv het bezwaar voor appellante tegen het besluit van 21 juni 2006 wederom ongegrond verklaard. In een rapport van 21 november 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige Van der Kleij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante nader onderbouwd en toegelicht dat de belasting in de geduide functies de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 21 augustus 2006, niet overschrijdt.
5.2. Met besluit 2 is niet geheel aan het beroep van appellante tegemoet gekomen. Hieruit vloeit voort dat de Raad dit besluit, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de procedure dient te betrekken.
5.3. Ten aanzien van het bezwaar tegen de functie Huishoudelijk medewerker (sbc-code 111333) overweegt de Raad het volgende. Uit de Resultaat Functiebeoordeling van deze functie valt op te maken dat er sprake is van contact met de bewoners van de woonvoorziening gehandicapten waar deze werkzaamheden worden verricht. Volgens de FML is appellante aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen rechtstreeks contact met klanten vereiste is, met als toevoeging “geen intensieve contacten”. Overleg dan wel incidenteel contact met bewoners van de woonvoorziening waar deze functie wordt verricht kan naar het oordeel van de Raad niet worden aangemerkt als het intensieve contact waarvoor appellante beperkt is geacht.
5.4. Ten aanzien van het bezwaar tegen de functie Medewerker tuinbouw (sbc-code 111010) overweegt de Raad dat bezwaarverzekeringsarts R.H.J. van Glabbeek - zoals blijkt uit de rapportage van 25 oktober 2006 - kennis heeft genomen van het medicijngebruik van appellante, doch kennelijk geen aanleiding heeft gezien om de belastbaarheid te wijzigen en appellante (ook) beperkt te achten op het aspect Persoonlijk risico. De bezwaararbeidsdeskundige Thoen heeft de belasting van de functies besproken met bezwaarverzekeringsarts Ebbelaar en deze arts was van mening dat de belasting van de functies binnen de belasting van appellante valt. De Raad ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding om deze functie alsnog niet passend te achten voor appellante.
6. Uit het hiervoor onder 4 - 5.4 is overwogen, volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt en dat het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard moet worden.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009.
(get.) T.J. van der Torn.