[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 juni 2007, 06/2291 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 23 april 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2009. Appellant is daarbij verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door H. van der Most en K. van Ingen.
1.1. Appellant, geboren [in] 1931, is [in] 1956 gehuwd met [naam echtgenote], geboren [in] 1921. Appellant en zijn echtgenote hebben vanaf hun geboorte in Nederland gewoond. Appellant heeft van augustus 1967 tot in mei 1970 in Duitsland gewerkt.
1.2. Bij besluit van 31 december 1986 heeft de Svb aan de echtgenote van appellant een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 96% van het pensioen voor een gehuwde. Daarbij is overwogen dat de echtgenote niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW van 1 augustus 1967 tot 1 juni 1970. Tevens is toen een toeslag aan de echtgenote van appellant toegekend ter hoogte van 96% van de volledige toeslag, waarbij is aangegeven dat appellant gedurende voornoemd tijdvak niet verzekerd was.
1.3. In december 1993 heeft de echtgenote van appellant verzocht om herziening van haar AOW-pensioen in verband met een uitspraak van de Raad. Bij besluit van 16 september 1996 heeft de Svb afwijzend op dit verzoek beslist.
1.4. Met ingang van 1 juni 1996 heeft de Svb de toegekende toeslag ingetrokken, omdat appellant de leeftijd van 65 jaar had bereikt. Bij besluit van 7 maart 1996 is vervolgens met ingang van 1 juni 1996 aan appellant een ouderdomspensioen krachtens de AOW toegekend ter hoogte van 96% van het pensioen voor een gehuwde.
1.5. In september 2002 heeft de echtgenote van appellant wederom verzocht om herziening van haar AOW-pensioen ten aanzien van de korting op het pensioen voor de periode waarin zij in Nederland woonde en appellant in Duitsland werkzaam was.
1.6. Bij besluit van 10 juni 2003 heeft de Svb het AOW-pensioen van de echtgenote van appellant met ingang van 1 januari 2002 herzien naar een volledig ouderdomspensioen voor een gehuwde.
1.7. De echtgenote van appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat de herziening volgens haar met ingang van 1993 dient te geschieden. Bij beslissing op bezwaar van 12 oktober 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar gegrond verklaard en is nader besloten het AOW-pensioen van de echtgenote van appellant per 1 december 1992 te herzien naar het maximale ouderdomspensioen voor een gehuwde.
1.8. De echtgenote van appellant is op 1 april 2005 overleden.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep, evenals in beroep, aangevoerd dat de Svb heeft verzuimd de aan zijn echtgenote toegekende toeslag te herzien.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Appellant heeft de aangevallen uitspraak slechts aangevochten voor zover daarin is overwogen dat artikel 13a van de AOW niet op hem van toepassing is ten aanzien van het tijdvak van 1 augustus 1967 tot 1 juni 1970. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen, waarbij appellant is aangeduid als eiser en de Svb als verweerder:
“Eiser was in de betreffende periode immers niet verzekerd vanwege zijn eigen werkzaamheden in het buitenland. Eiser kan dan ook niet worden aangemerkt als de in artikel 13a, tweede lid, AOW vermelde persoon, die niet verzekerd was, doordat zijn echtgenote niet verzekerd was. Kort samengevat is er in casus geen sprake van korting op de toeslag in verband met de zogenaamde mede-uitsluiting.
Verweerder heeft derhalve in redelijkheid kunnen besluiten af te zien van herziening van het besluit tot toepassing van een korting op de toeslag op het ouderdomspensioen van eisers echtgenote.”.
4.2. De Raad kan zich geheel verenigen met dit oordeel van de rechtbank. Daarbij merkt de Raad nog op dat appellant gedurende voornoemd tijdvak in Duitsland werkzaam en verzekerd is geweest en dat ter zake van die verzekering aan hem een Duitse rente is toegekend. De Svb heeft bij de toekenning zowel van de toeslag aan de echtgenote van appellant in 1986 als van het ouderdomspensioen aan appellant in 1996, terecht vastgesteld dat appellant toen niet verzekerd was krachtens de AOW. Het arrest Wessels-Bergervoet (LJN: AN6996) ziet slechts op de uitsluiting van de verplichte verzekering krachtens de AOW voor de echtgenotes van in Nederland wonende werknemers die buiten Nederland werkzaam zijn geweest, maar niet op de uitsluiting van de verplichte verzekering voor die werknemers zelf, zoals appellant.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. de Mooij en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2009.