ECLI:NL:CRVB:2009:BI2321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6945 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1999 een uitkering ontving wegens arbeidsongeschiktheid door duizeligheids- en depressieve klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 18 december 2006 besloten om de uitkering van appellant per 19 februari 2007 in te trekken. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Utrecht verklaarde het beroep ongegrond in haar uitspraak van 2 november 2007. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en aangevoerd dat zijn klachten hem belemmeren om zijn werk te hervatten. Hij verwees naar een brief van zijn huisarts waarin zijn depressieve klachten werden beschreven. Appellant was van mening dat de rechtbank deze brief onjuist had geïnterpreteerd en dat er meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft ingediend die zijn standpunt ondersteunen.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de vaststelling van de beperkingen van appellant correct heeft uitgevoerd en dat er voldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeert dat appellant ten tijde van belang in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad bevestigt daarmee de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/6945 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 2 november 2007, 07/1548 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. el Ahmadi hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. el Ahmadi. Het Uwv was vertegenwoordigd door
J. Kouveld.
II. OVERWEGINGEN
1. Nadat appellant op 12 oktober 1998 wegens duizeligheids- en depressieve klachten was uitgevallen voor zijn werkzaamheden als conciërge, is hij met ingang van 11 oktober 1999 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij besluit van 18 december 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellant met ingang van 19 februari 2007 ingetrokken. Het daartegen gemaakte bezwaar van appellant is bij besluit van 3 mei 2007 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het verzekeringsgeneeskundig onderzoek als volledig en zorgvuldig bestempeld en heeft overwogen dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid in voldoende mate met appellants beperkingen rekening is gehouden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd zijn aan te merken als arbeid die wat betreft de daarin voorkomende belasting in overeenstemming de vastgestelde beperkingen.
4. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar zijn in beroep ingediende gronden. Aangevoerd is dat hij door zijn klachten het werk niet kan hervatten. De in het verleden geconstateerde depressie is nog steeds aanwezig en appellant is daardoor vaak somber, hij heeft last van stemmingswisselingen en kan moeilijk in slaap vallen. Hierdoor is hij overdag tot weinig in staat. Appellant stelt dat een duurbeperking zou moeten gelden. Ter zitting heeft appellant gewezen op de in beroep overgelegde brief van de huisarts van 23 oktober 2007. Appellant is van mening dat de rechtbank deze brief onjuist heeft geïnterpreteerd en dat deze brief aanleiding zou moeten geven tot het aannemen van meer beperkingen.
4.1. De Raad heeft in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die zijn opvatting dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen ondersteunen. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat uit de verklaring van de huisarts niet kan worden opgemaakt dat er meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen.
4.2. Ervan uitgaande dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, staat voor de Raad genoegzaam vast dat appellant ten tijde hier van belang in staat was de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
5. Het bestreden besluit kan in rechte stand houden. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) T.J. van der Torn.
TM