ECLI:NL:CRVB:2009:BI2321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1999 een uitkering ontving wegens arbeidsongeschiktheid door duizeligheids- en depressieve klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 18 december 2006 besloten om de uitkering van appellant per 19 februari 2007 in te trekken. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Utrecht verklaarde het beroep ongegrond in haar uitspraak van 2 november 2007. Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald en aangevoerd dat zijn klachten hem belemmeren om zijn werk te hervatten. Hij verwees naar een brief van zijn huisarts waarin zijn depressieve klachten werden beschreven. Appellant was van mening dat de rechtbank deze brief onjuist had geïnterpreteerd en dat er meer beperkingen zouden moeten worden aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens heeft ingediend die zijn standpunt ondersteunen.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de vaststelling van de beperkingen van appellant correct heeft uitgevoerd en dat er voldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeert dat appellant ten tijde van belang in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de schatting ten grondslag lagen. De Raad bevestigt daarmee de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.