ECLI:NL:CRVB:2009:BI2319
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische beoordeling van beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die in 1995 uitviel met oogklachten, had eerder een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij de arts F.J. Moet de medische situatie van appellant onderzocht, werd geconcludeerd dat appellant duurzaam benutbare mogelijkheden had, maar beperkt was door oog-, schouder- en psychische klachten. De arbeidsdeskundige M.T. Daling stelde vast dat er geen verlies aan verdiencapaciteit was en het Uwv trok de uitkering per 10 april 2006 in.
In de bezwaarfase bevestigde de bezwaarverzekeringsarts A. Laros het oordeel van de primaire arts en verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond. De rechtbank Zutphen oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat het Uwv een juist beeld had van de beperkingen van appellant. Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat zijn gezondheidssituatie onjuist was ingeschat en verzocht om een deskundige aan te wijzen.
De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van J.P.M. Zeijen, oordeelde dat er geen aanleiding was om het oordeel van de rechtbank te herzien. De Raad concludeerde dat de beperkingen van appellant zorgvuldig waren vastgesteld en dat er geen objectieve medische aanknopingspunten waren die zouden wijzen op een grotere beperking dan door het Uwv was vastgesteld. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.