ECLI:NL:CRVB:2009:BI2292

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2599 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • A.C.A. Wit
  • J. Brand
  • I.M.J. Hilhorst - Hagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering en beoordeling van medische grondslag in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAZ-uitkering aan betrokkene, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 april 2009 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de Raad de gronden van betrokkene met betrekking tot de medische grondslag van het besluit op bezwaar heeft verworpen. Betrokkene had niet zelfstandig hoger beroep ingesteld, waardoor de Raad niet kon ingaan op de medische argumenten die betrokkene naar voren had gebracht. De Raad oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, binnen de belastbaarheid van betrokkene vielen, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 oktober 2004. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van overschrijding van de belastbaarheid en dat de verborgen beperkingen van betrokkene niet in de weg stonden aan de vervulling van de functies. Het hoger beroep van het Uwv werd gegrond verklaard, en de Raad besliste dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,-- voor verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

06/2599 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 24 maart 2006, 04/1162 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 24 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en betrokkene heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2009.
Voor het Uwv is verschenen mr. E. van Onzen. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 8 november 2004 heeft appellant ongegrond verklaard betrokkenes bezwaar tegen zijn besluit van 23 februari 2004 waarbij is geweigerd aan betrokkene per 10 oktober 2003 een WAZ-uitkering toe te kennen onder overweging dat sprake is van minder dan 25% arbeidsongeschiktheid.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank betrokkenes beroep tegen het besluit van 8 november 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen zij in haar uitspraak heeft overwogen en beslist over proceskosten en griffierecht.
2.2. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
Er zijn geen aanknopingspunten om te betwijfelen of het stellen van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 11 oktober 2002 juist is en of in de van 21 oktober 2004 daterende FML betrokkenes (lichamelijke) beperkingen juist zijn vastgelegd. Voorts is niet kunnen blijken dat betrokkene een medische afzakker is en dat de arbeid en het inkomen van betrokkenes maatman niet juist zijn vastgesteld. Onder verwijzing naar twee uitspraken van haar van 13 januari 2006 (LJN AU9706 en AU9709) heeft de rechtbank geconstateerd dat zich ook in betrokkenes geval nog steeds algemene CBBS-knelpunten voordoen in de vorm van het ontbreken van toelichtingen met betrekking tot wel en niet matchende beoordelingspunten. Tot slot acht de rechtbank onvoldoende gemotiveerd of betrokkene voldoet aan de gestelde ervarings- en diploma-eisen.
3. In hoger beroep heeft appellant allereerst verwezen naar de CBBS-2-uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 (o.a. LJN AY9971), waarbij de Raad blijk heeft gegeven van zijn oordeel dat met de door appellant na zijn eerdere CBBS-1-uitspraken van 9 november 2004 (o.a. LJN AR4716) aan het CBBS aangebrachte aanpassingen in voldoende mate is tegemoet gekomen aan zijn kritiek. Voorts heeft appellant verwezen naar de CBBS-4-uitspraak van de Raad van 1 februari 2008 (LJN BC3237), waarbij de Raad als genoegzaam vast staand heeft aangenomen dat indien iemand beperkt wordt geacht op een bepaald aspect, het zich voordoen van een bijzondere belasting in een functie op datzelfde aspect ertoe leidt dat die functie op het resultaat eindselectie steeds wordt voorzien van een signalering ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid. Tevens heeft appellant verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 december 2008 (LJN BG5758) over normaalwaarden. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de ingevolge de evenvermelde uitspraak van de Raad van 1 februari 2008 vereiste deugdelijke motivering in het thans aanhangige geval eerst tijdens de behandeling van het beroep en het hoger beroep is gecompleteerd. Appellant heeft de Raad daarom nader (bij brief van 10 december 2008) gevraagd 1e de aangevallen uitspraak te vernietigen voorzover daarbij is bepaald dat hij een nieuw besluit op bezwaar neemt en 2e te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand blijven.
4. In verweer heeft betrokkene opmerkingen gemaakt over zowel de arbeidskundige kant van de zaak als de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak met betrekking tot de medische grondslag.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. Gelet op hetgeen betrokkene in verweer met betrekking tot de medische grondslag van de door appellant aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, rijst allereerst de - door de Raad ambtshalve te beantwoorden - vraag of datgene buiten de omvang van het thans aanhangige geding valt. Met inachtneming van zijn op de omvang van het geding in hoger beroep betrekking hebbende recente uitspraken van 22 oktober 2008 (LJN BG 1621) en 12 november 2008 (LJN BG 4922) - beide tevens met annotaties gepubliceerd in JB 2009, 43 en 44, USZ 2008, 343 en AB 2008, 358 - beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. Daartoe heeft de Raad het volgende in aanmerking genomen. Op grond van de duidelijke bewoordingen van de aangevallen uitspraak moet worden vastgesteld dat de rechtbank de door betrokkene in beroep aangevoerde gronden met betrekking tot de medische grondslag van het besluit op bezwaar van 8 november 2004 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen. Betrokkene heeft niet zelfstandig hoger beroep ingesteld. Er is geen sprake van de vereiste nauwe verwevenheid tussen enerzijds de vraag of de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn en anderzijds de daaraan voorafgaande vraag of de schatting op een deugdelijke medische grondslag berust om een uitzondering te kunnen maken op het beginsel dat de omvang van het geding in hoger beroep wordt bepaald door de gronden die door de insteller van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak zijn aangevoerd. En er is evenmin sprake van een situatie waarin van betrokkene niet redelijkerwijs kan worden gevergd dat hij zelf hoger beroep had ingesteld. De Raad kan dan ook niet toekomen aan beoordeling van hetgeen betrokkene in verweer met betrekking tot de medische grondslag van de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd. Dat geldt ook voor betrokkenes betoog in hoger beroep dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 1 januari 1997 had dienen te worden en alsnog dient te worden gesteld. Bijgevolg komt het door betrokkene in verweer gedane verzoek aan de Raad om een onafhankelijke medisch deskundige in te schakelen niet voor inwilliging in aanmerking.
5.3. Rijst vervolgens de het geschil in hoger beroep beheersende vraag of appellant erin is geslaagd in hoger beroep toereikend te motiveren dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de grenzen van betrokkenes belastbaarheid - zoals weergegeven in de FML van 21 oktober 2004 - niet te buiten gaan. Hierbij tekent de Raad aan dat, gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen, die FML daarbij als uitgangspunt geldt en dat het er in dit geval nog slechts om kan gaan of in reactie op de in het resultaat functiebeoordeling te zien zijnde signaleringen ten teken van mogelijke overschrijding van de belastbaarheid afdoende is gemotiveerd dat er geen sprake van overschrijding is èn of de in een toelichting in de FML verborgen beperkingen zichtbaar zijn gemaakt alsook afdoende is gemotiveerd dat die verborgen beperkingen niet in de weg staan aan volledige vervulling door betrokkene van die functies. In het thans aanhangige geval wordt de schatting gedragen door de functies van telefonist/receptionist met sbc-code 315120, bezorger kranten, tijdschriften en wasgoed met sbc-code 111230 en chauffeur personenbusje, directiechauffeur met sbc-code 282160.
5.4. Op basis van hetgeen appellant in hoger beroep, met name in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 29 maart 2006 en in de brief van 10 december 2008, heeft aangevoerd, en met inachtneming van de door appellant aangehaalde, hiervoor onder 3 vermelde CBBS-uitspraken van de Raad beantwoordt de Raad die vraag bevestigend.
6. Gelet op het vorenstaande slaagt appellants hoger beroep en zal de Raad beslissen als door appellant nader gevraagd.
7. Er zijn termen aanwezig om appellant te veroordelen in betrokkenes proceskosten in hoger beroep tot een bedrag van € 322,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1,0 punt voor het verweerschrift).
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van het in de aangevallen uitspraak overwogene;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinsitituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 322,-- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en
I.M.J. Hilhorst - Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 april 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.A. Wit.
JL