[Appellant] en [Appellante], beiden wonende te [woonplaats] (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 april 2008, 05/1171 (hierna: aangevallen uitspraak),
1. het Dagelijks Bestuur van het openbaar lichaam Regionale Sociale Dienst Pentasz Mergelland, gevestigd te Gulpen, (hierna: Dagelijks Bestuur) en
2. het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem (hierna: het College)
Datum uitspraak: 14 april 2009
Namens appellanten heeft mr. Y. van der Linden, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat te Roermond, zich als gemachtigde voor appellanten gesteld en nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met dat in de zaken met de nummers 08/3241 WWB, 08/3242 WWB, 08/3245 WWB, 08/3246 WWB, 08/3254 WWB en 08/3255 WWB, plaatsgevonden op 3 maart 2009. Appellanten zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Offermans. Het Dagelijks Bestuur en het Collge hebben zich laten vertegenwoordigen door [G.], werkzaam bij het openbaar lichaam Pentasz. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In het onderhavige geding wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 7 januari 2003, verzonden op 15 januari 2003, heeft het College aan appellanten voor de periode van 2 oktober 2002 tot en met 1 april 2003 bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag toegekend. Bij besluit van 1 juli 2003 is het bezwaar tegen het besluit van 7 januari 2003, waar het betreft de aan dit besluit verbonden voorwaarden, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 maart 2004 heeft de rechtbank Maastricht het tegen het besluit van 1 juli 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 11 december 2007 (LJN BC0874) heeft de Raad deze uitspraak naar aanleiding van het daartegen ingestelde hoger beroep bevestigd.
1.2. Bij brief van 19 mei 2004 heeft de directeur van Pentasz aan appellanten onder meer het volgende meegedeeld:
“Bij besluit van 7 januari 2003 (datum beschikking 15 januari 2003) hebben wij u bijzondere bijstand toegekend onder meer in de vorm van een woonlastentoeslag (….). De bijzondere bijstand werd toegekend onder de in de beschikking van 15 januari 2003 genoemde voorwaarden (…). Hieraan heeft u niet voldaan. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank, welke ons in het gelijk gesteld heeft met betrekking tot het opleggen van de voorwaarden welke verbonden zijn aan de aan u toegekende bijzondere bijstand, delen wij u mede dat wij u tot 1 juli 2004 in de gelegenheid stellen om de gevraagde bewijsstukken en documenten alsnog te overleggen (…). Komt u de aan de bijzondere bijstand gestelde voorwaarden niet na, dan zal de aan u toegekende bijzondere bijstand niet uitbetaald worden. (…)”.
Onder aan deze brief is een bezwaarclausule opgenomen.
1.3. Appellanten hebben bezwaar gemaakt tegen de brief van 19 mei 2004. Bij besluit op bezwaar van 22 april 2005 heeft het Algemeen Bestuur dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de brief van 19 mei 2004 een herinnering bevat van de bij besluit van 7 januari 2003 opgelegde voorwaarden en niet gericht is op een rechtsgevolg.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, het beroep tegen het besluit van 22 april 2005 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd omdat het onbevoegd is genomen. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover de rechtbank daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad overweegt eerst ambtshalve het volgende. Onder verwijzing naar zijn uitspraken van 18 september 2007, LJN BB3987, en 11 december 2007, LJN BC0874, is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat het Dagelijks Bestuur niet bevoegd was het besluit van 22 april 2005 te nemen. Ten tijde hier van belang berustte deze bevoegdheid nog bij het College. Het College heeft in zijn vergadering van 25 maart 2008 besloten het besluit van 19 mei 2004 en het besluit van 22 april 2005 inclusief alle reeds aangevoerde en nog aan te voeren verweren en aanvullingen ten aanzien van deze besluiten inclusief het eventueel daaraan ten grondslag liggende beleid integraal voor zijn rekening te nemen, en mevrouw [G.] te machtigen het College te vertegenwoordigen.
De Raad merkt nog op dat inmiddels het Dagelijks Bestuur het bevoegde bestuursorgaan is. Met inachtneming hiervan zal de Raad beoordelen of de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 22 april 2005 terecht in stand heeft gelaten.
4.2. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de brief van 19 mei 2004 geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. Met het Dagelijks Bestuur is de Raad van oordeel dat reeds in het besluit van 7 januari 2003 is aangegeven dat de toekenning van bijzondere bijstand voor bovenmatige woonlasten aan voorwaarden is verbonden. De brief van 19 mei 2004, voor zover naar deze voorwaarden wordt verwezen, kan slechts worden gezien als een mededeling van informatieve aard, die geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven roept. Dat appellanten een nieuwe termijn is gesteld om aan genoemde voorwaarden te voldoen, maakt dit niet anders.
4.3. Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van in bezwaar gemaakte kosten is van belang dat ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb daarop recht bestaat indien het besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Van herroeping van een primair besluit is hier geen sprake. Dit betekent dat in dit geval niet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is voldaan. De omstandigheid dat onder de brief van 19 mei 2004 ten onrechte een bezwaarclausule is opgenomen, maakt dit niet anders. De Raad merkt hierbij nog op dat appellanten direct na indiening van het bezwaarschrift namens het Dagelijks Bestuur zijn geattendeerd op het feit dat de bezwaarclausule ten onrechte was opgenomen en zij niettemin hun bezwaar wensten te handhaven.
4.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak - voor zover deze is aangevochten - voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en C. van Viegen en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 april 2009.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.