ECLI:NL:CRVB:2009:BI2056

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4408 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant had eerder een uitkering ontvangen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Echter, bij besluit van 7 juni 2004 heeft het Uwv deze herzien naar een mate van 25 tot 35%, wat appellant niet kon begrijpen. Hij heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar het Uwv handhaafde de herziening bij een besluit op bezwaar op 29 december 2005. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak op 15 juni 2007 de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit als juist beoordeeld en het beroep van appellant ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de herziening onbegrijpelijk is en dat er geen primair besluit aan de herziening ten grondslag ligt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv in hoger beroep met nieuwe informatie is gekomen, waaronder een Functionele Mogelijkhedenlijst en een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad oordeelt dat deze nieuwe informatie voldoende is om de herziening van de WAO-uitkering te motiveren, maar vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank omdat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,-, en heeft bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 143,- aan appellant vergoedt. De uitspraak is gedaan op 22 april 2009, waarbij de Raad de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand heeft gelaten.

Uitspraak

07/4408 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2007, 06/730 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. van Diepen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 11 november 2008, 4 december 2008 en 6 januari 2009, met bijlagen, heeft het Uwv vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009. Appellant is, zoals was aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
2. Het Uwv heeft aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Bij besluit van 7 juni 2004 heeft het Uwv aan appellant bericht, dat zijn WAO-uitkering met ingang van 30 juni 2004 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3. Bij besluit van 29 december 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, de herziening gehandhaafd.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit als juist geoordeeld en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat de herziening van zijn WAO-uitkering onbegrijpelijk is en dat de herziening niet is ingeleid met een zogenoemd primair besluit.
6. De Raad overweegt het volgende.
6.1. Met het besluit van 7 juni 2004 heeft het Uwv appellant bericht over de herziening van zijn WAO-uitkering met ingang van 30 juni 2004. Dit is een zogenoemd primair besluit. De Raad onderschrijft hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen. Deze grief faalt.
6.2. De Raad is voorts van oordeel dat de herziening van appellants WAO-uitkering met ingang van 30 juni 2004 op een juiste medische en arbeidskundige grondslag berust. Hetgeen appellant heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. De Raad stelt evenwel vast dat het Uwv eerst met de in hoger beroep overgelegde Functionele Mogelijkhedenlijst van 7 november 2008 en de in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 2 december 2008 opgenomen nadere toelichting bij mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in de voor hem geduide functies, de schatting van een genoegzame motivering heeft voorzien. Dit betekent dat het bestreden besluit, onder gegrondverklaring van het beroep daartegen, alsmede de aangevallen uitspraak waarbij dit besluit in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking komen. De Raad zal echter, dit in aansluiting op het verzoek daartoe in de brief van het Uwv van 4 december 2008, bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand blijven.
7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarvan € 644,- aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL