ECLI:NL:CRVB:2009:BI1966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6212 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld op grond van de Ziektewet na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin werd geoordeeld dat zij geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 april 2009 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door mr. M. Tracey van ARAG Rechtsbijstand, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 mei 2006, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 28 april 2006 geen recht meer had op ziekengeld. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard door het Uwv en later ook door de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun beoordeling te twijfelen. Appellante werd in staat geacht haar werk als secretaresse te hervatten. In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank de ernst van haar klachten had miskend en overhandigde zij verschillende medische stukken ter ondersteuning van haar standpunt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was en dat de door appellante overgelegde stukken geen aanleiding gaven voor een ander oordeel. De Raad concludeerde dat appellante in staat was haar werk te verrichten en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat de Raad hiervoor geen aanleiding zag.

Uitspraak

07/6212 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 september 2007, 06/7419 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Tracey, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 11 maart 2009. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 1 mei 2006 heeft het Uwv beslist dat appellante met ingang van 28 april 2006 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 25 juli 2006 (het bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat zij geen reden heeft gezien het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig te achten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen gronden zijn om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsartsen en dat appellante in staat moet worden geacht haar eigen arbeid te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank de ernst van haar klachten heeft miskend. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een brief overgelegd van de behandelend psychiater R.L. Lankhorst van 22 februari 2008. Ook is een brief ingezonden van de huisarts van 12 december 2008 en een brief van een maatschappelijk werkende van 29 maart 2006.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat appellante in staat moet worden geacht haar werk als secretaresse (weer) te verrichten. De Raad stelt zich ook achter de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben gebracht.
4.2. De door appellante in hoger beroep overgelegde stukken leiden niet tot een ander oordeel. In de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 5 juni 2008 is uiteengezet dat de brief van psychiater Lankhorst geen aanleiding geeft voor een ander standpunt. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts toegelicht dat de door Lankhorst gestelde diagnose – een matige depressieve stoornis – dateert van november 2007, dus ruim na de datum die hier ter beoordeling staat, te weten 28 april 2006. Verder heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat de gestelde diagnose ook geen contra-indicatie is voor werken. Voor zover door Lankhorst ook de diagnose borderline is genoemd, heeft de bezwaarverzekeringsarts erop gewezen dat een dergelijke stoornis per definitie al in de (vroege) jeugd is ontstaan en dat appellante desondanks heeft kunnen werken. De Raad kan de bezwaarverzekeringsarts volgen in zijn standpunt, nu dit berust op een inzichtelijke redenering en deugdelijk is gemotiveerd. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat uit de door appellante overgelegde gegevens van de huisarts en de maatschappelijk werkende blijkt dat begin 2006 sprake was van relatieproblemen en spanningsklachten, maar niet van de door appellante gestelde forse angst- en paniekaanvallen.
4.3. De conclusie is dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) A.C. Palmboom.
JL