ECLI:NL:CRVB:2009:BI1902

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5396 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.B.A. Willering, heeft in hoger beroep gesteld dat zijn beperkingen, met name vanwege psychiatrische problematiek, onvoldoende zijn erkend door de verzekeringsartsen van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 april 2009 uitspraak gedaan.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 22 september 2005 de uitkering van appellant heeft herzien van 80-100% naar 35-45% en dat dit besluit in een later stadium gedeeltelijk is herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv is uitgevoerd. De Raad concludeert dat er onvoldoende objectieve medische aanknopingspunten zijn om de opvatting van appellant te volgen dat zijn beperkingen niet adequaat zijn erkend.

De Raad heeft de medische gegevens, waaronder die van de huisarts en psychiater, in overweging genomen en is van mening dat de verzekeringsartsen de bevindingen van de psychiater correct hebben betrokken in hun beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en oordeelt dat appellant geschikt is voor de functies die aan hem zijn toegewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier I.R.A. van Raaij.

Uitspraak

07/5396 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 augustus 2007, 06/3274 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Willering, voornoemd. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 22 september 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 november 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. Bij besluit van 28 september 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 september 2005 gedeeltelijk gegrond verklaard, in dier voege dat de uitkering van appellant tot 16 november 2006 wordt uitbetaald naar de klasse 80 tot 100% en met ingang van 16 november 2006 wordt herzien naar de klasse 35 tot 45%.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand worden gelaten en beslissingen gegeven ter zake van de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – overwogen dat zij op grond van de beschikbare medische gegevens geen aanleiding ziet de bij het bestreden besluit ten aanzien van appellant aangenomen beperkingen voor onjuist te houden. Voorts heeft zij geoordeeld dat van de zijde van het Uwv voldoende is toegelicht dat appellant in staat is de ten aanzien van hem geselecteerde, aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde, functies te vervullen, doch dat het Uwv eerst in beroep het bestreden besluit volledig heeft onderbouwd.
3. Appellant heeft in hoger beroep voornamelijk de in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden – met name dat zijn beperkingen vanwege psychiatrische problematiek zijn onderschat – herhaald.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad, evenals de rechtbank, geen redenen om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies daarvan. De Raad is van oordeel dat niet is gebleken van genoegzame aanknopingspunten in objectief-medische zin om appellant te kunnen volgen in de opvatting dat zijn beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. De beschikbare medische gegevens, afkomstig van de huisarts en de psychiater, bieden voor die opvatting van appellant onvoldoende steun. De bevindingen van de psychiater zijn overigens door de verzekeringsartsen in hun beoordeling betrokken. Het is de Raad niet gebleken dat met die bevindingen onvoldoende rekening is gehouden.
4.2. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen ziet de Raad in hetgeen appellant heeft aangevoerd, met de rechtbank, geen reden om de geschiktheid van appellant voor de werkzaamheden verbonden aan de hem geduide functies in twijfel te trekken.
5. Het in 4.1 en 4.2 overwogene betekent dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
TM