ECLI:NL:CRVB:2009:BI1902
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H. Bedee
- B. Barentsen
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de herziening van zijn WAO-uitkering aan de orde is. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. B.B.A. Willering, heeft in hoger beroep gesteld dat zijn beperkingen, met name vanwege psychiatrische problematiek, onvoldoende zijn erkend door de verzekeringsartsen van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 april 2009 uitspraak gedaan.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv op 22 september 2005 de uitkering van appellant heeft herzien van 80-100% naar 35-45% en dat dit besluit in een later stadium gedeeltelijk is herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Raad heeft geen redenen gevonden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv is uitgevoerd. De Raad concludeert dat er onvoldoende objectieve medische aanknopingspunten zijn om de opvatting van appellant te volgen dat zijn beperkingen niet adequaat zijn erkend.
De Raad heeft de medische gegevens, waaronder die van de huisarts en psychiater, in overweging genomen en is van mening dat de verzekeringsartsen de bevindingen van de psychiater correct hebben betrokken in hun beoordeling. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en oordeelt dat appellant geschikt is voor de functies die aan hem zijn toegewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier I.R.A. van Raaij.