ECLI:NL:CRVB:2009:BI1774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-7112 WIA + 08-943 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen, werd gegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 april 2009 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat het besluit van het Uwv, dat was gebaseerd op een medische beoordeling, niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berustte. Het Uwv had geweigerd om appellant per 7 augustus 2006 een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Appellant stelde dat hij zowel psychisch als lichamelijk meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. Hij verwees naar medische informatie van zijn behandelend artsen ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Raad heeft in hoger beroep de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv beoordeeld. De bezwaararbeidsdeskundige had de functies opnieuw beoordeeld en gemotiveerd dat de signaleringen in de functies geen overschrijding van de belastbaarheid van appellant opleverden. De Raad concludeerde dat er onvoldoende objectieve medische aanknopingspunten waren om te oordelen dat het Uwv de ernst en omvang van de beperkingen van appellant had onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar verklaarde het beroep tegen het besluit van 10 januari 2008 ongegrond. De Raad oordeelde dat appellant in staat was om te voldoen aan de beperkte eisen qua leesvaardigheid in de functies operator afbindmachine en inpakker, en dat de geselecteerde functies medisch gezien geschikt waren voor appellant.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en onderstreept het belang van een deugdelijke medische en arbeidskundige beoordeling bij het toekennen van WIA-uitkeringen.

Uitspraak

07/7112 WIA
08/943 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 november 2007, 06/3645 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.J. Ouderdorp, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Tevens heeft het Uwv een nader besluit, gedateerd 10 januari 2008, ingezonden, waarbij uitvoering is gegeven aan de aangevallen uitspraak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2009.
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ouderdorp en E.M. Loukili als tolk. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.H.A.H. Smithuysen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 20 november 2006 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 augustus 2006 waarbij het Uwv heeft geweigerd aan hem per 7 augustus 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen om reden dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedraagt.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 20 november 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en besluiten genomen over vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het besluit van 20 november 2006 wel op een deugdelijke medische grondslag, maar niet op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat niet op voldoende wijze is toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant medisch gezien geschikt zijn, en dat bij de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit een onjuiste reductiefactor is toegepast.
3. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv op 10 januari 2008 een nieuw besluit genomen. De weigering van een uitkering op grond van de Wet WIA is gehandhaafd nadat de bezwaararbeidsdeskundige A.M.A. Kuiper, zoals neergelegd in haar rapportage van 6 december 2007, de eerder geduide functies na overleg met de bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek opnieuw had beoordeeld, een functie had laten vervallen, signaleringen ten teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid in de resterende functies nader had toegelicht en had berekend dat de mate van arbeidsongeschiktheid met de resterende functies, zonder maximering van de maatmanurenomvang, ongewijzigd minder dan 35% bedraagt.
4.1. In hoger beroep heeft appellant het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het besluit van 20 november 2006 bestreden. Appellant heeft aangevoerd dat hij zowel psychisch als lichamelijk meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. De psychische gezondheidstoestand geeft reden tot het aannemen van beperkingen ten aanzien van concentratie, samenwerken en kunnen verdragen van drukte. De buik-, knie-, hamstringpees- en voetklachten leiden tot verdergaande lichamelijke beperkingen. Ter onderbouwing van de aanvechting van de medische grondslag heeft appellant verwezen naar de in bezwaar en beroep overgelegde informatie van de behandelend zenuwarts, chirurg en huisarts.
4.2. Tegen het besluit van 10 januari 2008 heeft hij, naast medische grieven, aangevoerd dat de geduide functies vanuit medisch oogpunt niet passend zijn enerzijds omdat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en anderzijds omdat in de functies de belastbaarheid als neergelegd in de FML wordt overschreden. Verder heeft hij aangevoerd dat de functies produktiemedewerker papier, karton, drukkerij (sbc-code 111174) en inpakker (sbc-code 111190) vanwege de in die functies voorkomende schriftelijke opdrachten niet berekend zijn voor zijn bekwaamheden.
5. De Raad ziet aanleiding om, onder overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, bij de behandeling van het hoger beroep tevens een oordeel te geven over het besluit van 10 januari 2008, nu met dit nadere besluit niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant.
6.1. Het hoger beroep, gericht tegen het oordeel van de rechtbank ter zake van de medische grondslag van het besluit van 20 november 2006, treft geen doel. De Raad ziet evenals de rechtbank onvoldoende objectief medische aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de ernst en omvang van de beperkingen van appellant, zoals deze zijn weergegeven in de door de bezwaarverzekeringsarts Koek aangepaste FML van 16 november 2006, heeft onderschat. Uit de overgelegde brieven van zenuwarts H. Loen van 22 september 2006, 11 oktober 2006 en 10 september 2007 leidt de Raad af dat appellant per november 2004 onder behandeling van deze zenuwarts is gekomen in verband met een lichte depressie. Onder invloed van de voorgeschreven medicatie verdween de depressie snel, waarna spanningsklachten resteerden samenhangend met multipele sociale problemen. De spanningsklachten geven volgens de zenuwarts beperkingen in concentratie, samenwerken en het verdragen van drukte. De Raad kan zich vinden in de reactie van de bezwaarverzekeringsarts Koek in haar rapportage van 16 november 2006 ten aanzien van de informatie van zenuwarts Loen. Naar het oordeel van de Raad ontbreekt in de summiere rapporten van zenuwarts Loen een objectief medische onderbouwing voor het aannemen van verdergaande beperkingen dan neergelegd in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren van de FML. De Raad heeft voorts in de door appellant in beroep overgelegde medische gegevens van de huisarts geen objectief medische aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid ten gevolge van buikklachten en klachten aan de onderste extremiteiten (knieën/hamstrings/voeten) ten tijde in geding heeft onderschat. Voetklachten worden door de huisarts eerst beschreven na de datum in geding en ten aanzien van de knieën en hamstrings worden door de huisarts geen wezenlijke afwijkingen beschreven. Ten aanzien van de buikklachten overweegt de Raad dat uit het overgelegde huisartsenjournaal en de brief van de behandelend chirurg S. van der Meij van 10 november 2006 blijkt dat bij onderzoek door deze artsen op en rondom de datum in geding geen tekenen werden gevonden van een recidief littekenbreuk. De Raad overweegt ten slotte dat de in hoger beroep overgelegde voortgangsrapportage van Salto Depiro B.V. van 31 januari 2008 evenmin twijfel oproept aan de juistheid van de medische grondslag.
6.2. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, dient te worden bevestigd.
7.1. Wat betreft het beroep van appellant tegen het besluit van 10 januari 2008 overweegt de Raad het volgende.
7.2. Bij het besluit van 10 januari 2008 heeft het Uwv de medische beoordeling, ten grondslag liggend aan het besluit van 20 november 2006, gehandhaafd. De arbeidskundige grondslag van de schatting per 7 augustus 2006 is enigszins aangepast en nader toegelicht. Blijkens de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Kuiper van
6 december 2007 wordt de schatting per 7 augustus 2006 gebaseerd op functies binnen de sbc-codes 271070 (vleeswarenmaker, slachter en visverwerker), 111174 (produktiemedewerker papier, karton, drukkerij) en 111190 (inpakker).
7.3. Wat betreft de medische grondslag van het besluit van 10 januari 2008 verwijst de Raad naar zijn hierover onder 6.1 gegeven oordeel.
7.4. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft de Raad geen reden om te oordelen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor appellant. Met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige Kuiper van
6 december 2007 bezien in samenhang met de notities functiebelasting van 19 november 2007 acht de Raad de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voldoende toegelicht. De bezwaararbeidsdeskundige heeft inzichtelijk en toereikend gemotiveerd dat de diverse signaleringen in de geselecteerde functies geen overschrijding van de belastbaarheid van appellant als neergelegd in de FML opleveren. Voorts is genoegzaam toegelicht dat de belastbaarheid van appellant op het aspect (kortcyclisch) torderen, bij welk aspect in de FML sprake is van een “verstopte” beperking, in de geduide functies niet wordt overschreden. De grief van appellant dat de geselecteerde functies medisch niet passend zijn, voor zover gebaseerd op het standpunt dat hij meer beperkt is dan is aangenomen in de FML, treft geen doel, nu dit standpunt - zoals volgt uit hetgeen onder 6.1 is overwogen - door de Raad niet wordt gedeeld. De Raad verwijst ten slotte nog naar de adequate reactie van de bezwaararbeidsdeskundige Kuiper in haar rapportage van 9 januari 2008 naar aanleiding van het namens appellant ingediende schrijven van 19 december 2007.
7.5. Voor wat betreft de vraag of de functies gelet op de eisen die in de functies gesteld worden aan het lezen van de Nederlandse taal passend zijn, overweegt de Raad als volgt. In de functie operator afbindmachine onder sbc-code 111174 en de functie inpakker onder sbc-code 111190 wordt blijkens de Arbeidsmogelijkhedenlijst en/of het Resultaat Functiebeoordeling enige leesvaardigheid vereist. In de functie operator afbindmachine is sprake van werkopdrachten met hoeveelheden, soorten en dergelijke en in de functie inpakker wordt gewerkt met een orderbon met daarop informatie over welk product op welke manier verpakt moet worden. Uit de gedingstukken leidt de Raad af dat appellant in Marokko basisonderwijs voltooid heeft, in Nederland een rijbewijs en een heftruckcertificaat -dat mede een theoretisch gedeelte bevat- behaald heeft, de Nederlandse nationaliteit heeft, sinds februari 1992 vele jaren lang in Nederland gewoond heeft als ook werkzaam is geweest en zelf de schriftelijke aanvraag om een Wet WIA-uitkering d.d. 22 april 2006 heeft ingevuld. In het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden en gelet op zijn vaste rechtspraak ten aanzien van de beheersing van de Nederlandse taal als functie-eis, vermag de Raad niet in te zien dat appellant niet in staat kan worden geacht te voldoen aan de zeer beperkte eisen qua leesvaardigheid in de functies operator afbindmachine en inpakker.
7.6. Het hiervoor overwogene brengt met zich dat het beroep van appellant tegen het besluit van 10 januari 2008 ongegrond moet worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 10 januari 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) J.M. Tason Avila.
TM