[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2007, 06/1581 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 april 2009
Namens appellante heeft mr. M.I. Steinmetz, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2009. Zoals aangekondigd, is appellante niet verschenen. Voor het Uwv is verschenen F.M.J. Eijmael.
1. Bij besluit op bezwaar van 7 april 2006 heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 14 december 2005, waarbij de aan appellante toegekende WAO-uitkering met ingang van 15 februari 2006 is ingetrokken.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met beslissingen over proceskosten en griffierecht het beroep van appellante tegen het besluit van 7 april 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.2. De rechtbank heeft geen reden gezien de medische grondslag van het besluit van 7 april 2006 voor onjuist te houden. In de arbeidskundige grondslag van dit besluit heeft de rechtbank zich niet kunnen vinden.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzoek van appellante om vergoeding door het Uwv van de door haar gemaakte kosten voor het opvragen van de door haar in het geding gebrachte medische informatie van het Jan van Bremen Instituut (€ 44,-) en van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis (€ 53,-) afgewezen op de grond dat deze kosten niet zijn aan te merken als kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
3.1. Appellante is in hoger beroep gekomen omdat zij zich niet kan vinden in het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het besluit van 7 april 2006 en omdat zij zich niet kan vinden in de afwijzing van haar verzoek om vergoeding van de kosten van de door haar opgevraagde medische informatie ten bedrage van in totaal € 97,-.
3.2. Bij brief van 16 mei 2007 is namens appellante overgelegd het besluit van het Uwv van 27 april 2007. Bij dit besluit heeft het Uwv opnieuw beslissend op het bezwaar van appelante tegen het besluit van 14 december 2005 dit bezwaar gegrond verklaard, per 15 februari 2006 de indeling van appellante in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100% gehandhaafd en besloten de door haar gemaakte kosten in verband met de behandeling van haar bezwaar te vergoeden tot een bedrag van € 644,-.
3.3. Appellante heeft de Raad verzocht het besluit van 27 april 2007 bij zijn oordeelsvorming te betrekken, nu in dit besluit staat vermeld: “Voor het overige wordt de beslissing van 7 april 2006 gehandhaafd”.
3.4. In zijn verweerschrift heeft het Uwv aangegeven dat de hiervoor vermelde zin in het besluit van 27 april 2007 als niet geschreven dient te worden beschouwd. Voorts heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de kosten van de opgevraagde medische informatie niet voor vergoeding in aanmerking komen.
4.1. Mede gelet op het door het Uwv in zijn verweerschrift gestelde over de inhoud van het besluit van 27 april 2007, is de Raad van oordeel dat met dit besluit volledig is tegemoet gekomen aan het bezwaar van appellante. Het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt dan ook met zich dat het hoger beroep niet geacht kan worden mede te zijn gericht tegen dit besluit.
4.2. Voorts is de Raad van oordeel dat het besluit van 27 april 2007 met zich heeft gebracht dat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het besluit van 7 april 2006. In zoverre is het hoger beroep niet-ontvankelijk.
4.3. Wel heeft appellante nog belang bij een beoordeling van het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vergoeding van de kosten van de door haar opgevraagde medische informatie.
4.4. Met betrekking tot deze kosten overweegt de Raad dat naar zijn vaste rechtspraak de kosten verband houdende met het opvragen van medische informatie dienen te worden aangemerkt als kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Raad verwijst hierbij naar zijn uitspraken van 10 december 1996 (LJN ZB6608) en 18 april 2007 (LJN BA4047).
4.5. De Raad zal dan ook de aangevallen uitspraak vernietigen voor wat betreft de proceskostenveroordeling waartoe de rechtbank is gekomen en ter zake doen hetgeen de rechtbank had moeten doen. Aangezien in beroep (anders dan in hoger beroep) een bewijs van toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand is overgelegd, dient het bedrag van de proceskosten aan de griffier van de Raad te worden betaald.
5. Voorts acht de Raad termen aanwezig het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak wat betreft de daarbij gegeven beslissingen over de proceskosten van appellante;
Verklaart appellante voor het overige niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag groot € 741,- en in hoger beroep tot een bedrag groot € 322, -, in totaal € 1.063,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarvan ter bedrag van € 741,- aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.